Orgel en trompet klinken bij binnenkomst in de Oosterkerk. Hans te Winkel en Martine Winkelhorst laten goed in het gehoor liggende muziek horen en krijgen daarvoor applaus. Dan is het stil en blijft het stil. De kerkenraad en ds. Hendrik Jan Zeldenrijk komen binnen en nog blijft het stil. Dan klinkt het klokgelui van half tien, koster Theo Luiten heeft de luidklok weten aan te zetten. Leis Lensink heet de kerkgangers welkom en leest de mededelingen. Van Psalm 89 worden de verzen 1 en 7 gezongen, waarna stil gebed, bemoediging en groet volgen. Van lied 982 worden twee verzen gezongen, waarna de dominee een gebed uitspreekt. Na het zingen van vier verzen van Psalm 116 mogen de kinderen naar voren komen. Het lijkt er op dat er slechts een meisje naar de nevendienst zal gaan, maar er komen nog vijf aangelopen. ‘Schrok je dat je de enige zou zijn?’, vraagt de dominee. Tegen de gasten in de kerk zegt de dominee dat die zouden kunnen denken dat er wel veel mensen in de kerk zitten, maar weinig kinderen. Hij zegt dat er nog een andere kerk in Aalten is waar vanmorgen meer kinderen zijn. ‘Dat u niet denkt: Wat is dit voor een dorp’.
De schriftlezing is uit Marcus 9:14-29. De leerlingen kunnen een jongeman niet genezen, Jezus wel. Na het zingen van de verzen 1 en 4 van lied 316 begint de dominee aan zijn verkondiging. Jezus is teleurgesteld over zijn leerlingen, zij konden de zieke zoon niet genezen. Dan zegt Jezus tegen hen: ‘Wat zijn jullie toch een ongelovig volk, hoe lang moet ik nog bij jullie blijven? Hoe lang moet ik jullie verdragen?’ Dat zijn harde woorden en die woorden komen ook op ons af. Wat hebben die woorden ons te zeggen. Geloven wij nog dat het geloof echt iets veranderen kan? In jouw leven, in het leven van anderen? Wat is de kracht van het geloof, wat is de effectiviteit daarvan in ons leven? Wat maakt het uit?
Uw leerlingen hebben het niet gekund, zegt de vader tegen Jezus, die daarop antwoordt met: ‘Alles is mogelijk voor wie gelooft’. Wat is dat voor een uitspraak? Is dat niet gevaarlijk? Ik moest denken aan een uitspraak, ik heb geaarzeld of ik hem wel zal citeren, van Maarten ’t Hart. Pas las ik zijn boek ‘Magdalena’, over zijn diep gelovige moeder. Maarten heeft niet veel meer met het geloof, om het maar zacht te zeggen. Wel heeft hij er veel over nagedacht. In dat boek zegt hij: ‘Ja, dat heb je nou altijd als je nadenkt over een Bijbeltekst. Er klopt geen reet van.’ Grof, ik zou het niet zo gezegd hebben. Dan lees je dit gedeelte uit Marcus en dan denk je: ‘Zo wordt er dus gedacht’.
Hoe zit dat nou met ons? Er zijn heel gelovige, maar ook heel onbarmhartige, mensen die deze uitspraak heel letterlijk nemen. Als je gelooft wordt je beter, als je niet gelooft wordt je niet beter. Zo kan Jezus het niet bedoeld hebben. Hoe moeten die woorden dan wel uitgelegd worden. Zou Jezus niet bedoeld hebben dat het geloof de uiteindelijke kracht is in ons leven? Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp’. Het gaat om geloofsvertrouwen en om het zich daaraan overgeven. Daar schortte het bij de leerlingen van Jezus aan. Jezus noemt dan het gebed. Dat is iets om vast te houden. Wat is het gebed? Niet een gewoonte, voor het eten, etc. Ook niet als: Klaar voor de start, af. Het gebed is een grondhouding, een innerlijk verlangen naar Gods nabijheid. In het vertrouwen dat bij God kracht te vinden is. Dat is wat anders dan als je maar genoeg bidt dan wordt je beter. Er zijn mensen die dagen weken, maanden lang bidden en het wordt alleen maar slechter. Wat een aanslag op je geloof.
Toch is het geloof de enige kracht die het verschil maakt. Het betekent geborgenheid in moeilijke omstandigheden. Vrede die alle verstand te boven gaat. Als je gelooft betekent dat niet dat je geen vragen meer hebt. Onlangs had de dominee een gesprek met iemand die vanwege zijn ongeneeslijke ziekte moest loslaten. Hij zei: ‘We mogen God onze hemelse Vader noemen, maar mijn aardse vader zou dit niet hebben toegelaten als het binnen zijn mogelijkheden lag. Vertrouwen, je durven over te geven. Weten dat je vastgehouden wordt, ook al merk je het niet. Het gaat om God, Jezus en Gods geest die de innerlijke vrede wil geven. Als je weet dat je vastgehouden wordt, dan begrijp je die woorden. Want wonderlijke genezingen zie ik niet om me heen, maar wonderlijke dingen wel. Het gaat om bidden als grondhouding in alle omstandigheden van het leven. ‘Heer kom onze harten binnen met uw milde overdaad’.
Na het amen van de preek spelen Hans te Winkel op het orgel en Martine Winkelhorst optrompet lied 754 voor. Het is een lied op de melodie van een Engelse hymne, ‘Blaenwern’. Er is een afkondiging van overlijden van twee gemeenteleden waarna de verzen 1 en 5 van lied 823 worden gezongen. Hierna volgen de gebeden, de collecte en komen de kinderen weer binnen. Hans en Martine spelen ‘Lugsana’ een gebed uit Letland. Daarvoor krijgen ze applaus. De dominee dankt hen voor hun bijdrage aan deze dienst en dankt Hans voor de keuze van de te zingen liederen. Onze slotzang is het zingen van de verzen 1,4 en 5van lied 864.