Wanneer ik vanmorgen tegen half tienen naar de Oude Helenakerk loop ben ik de enige die bij de weg is. Slechts een auto komt voorbij. Mij bekruipt de vraag: Waar is het kerkvolk? In gedachten zie ik de lange stroom kerkgangers die naar de kerk in Opheusden liep. Hoe lang duurt het nog dat er slechts een handjevol van de 7.000 leden van de Protestantse gemeente te Aalten op zondag naar de kerk gaat? De voorganger in de Oude Helenakerk is vanmorgen ds. J. (Hans) T. Landman, emeritus predikant. Hij is predikant geweest van de Gereformeerde kerken van Klaaswaal, Goes en Gouda. In 2004 is hij met emeritaat gegaan. Hij hoeft niet ver te reizen om in Aalten te preken, hij woont in Ruurlo. Het woord van welkom wordt gesproken door Ina Nagel, zij leest ook de afkondigingen. Joop Ormel heeft vanmorgen achter de klavieren van het orgel plaatsgenomen en zal de gemeentezang muzikaal begeleiden. De dominee heeft de orde van dienst ondergebracht in vier hoofdstukken: Voorbereiding, dienst van het woord, dienst van gebeden en gaven en heenzending en zegen.
Aan het begin van dienst worden de verzen 1 en 2 van Psalm 92 gezongen, volgen stil gebed en bemoediging en groet waarna de dominee een korte inleiding op de dienst geeft. Het is vandaag de 22e zondag na Pinksteren, het is herfsttijd en zelfs het begin van de herfstvakantie. Dat geeft mij de ruimte om over Psalm 121 te preken, een pelgrimslied. Dan kondigt hij het te zingen lied aan met onder meer de volgende woorden: ‘De kerk heeft de opdracht de lofzang gaande te houden’. De verzen 1 en 2 van lied 413 worden gezongen waarna een verootmoedigingsgebed wordt uitgesproken. ‘Nu heb ik hier staan: ‘kinderen naar de nevendienst, zijn er kinderen?’ De leidster gaat staan, kijkt naar het koor van de kerk en vandaar komen zes kinderen naar voren om de door de dominee aangestoken kaars mee te nemen naar gebouw ‘Elim’. Uit Ezechiël 36 worden de verzen 25-27 gelezen als woord van vergeving, waarna lied 834 wordt gezongen. De dominee leest Leviticus 19:1-4 en 11-18 en Marcus 12:30-31, van Psalm 25 wordt vers 2 gezongen.
Na het gebed bij de opening van de Heilige Schrift worden Psalm 121 en Mattheüs 26:16-20 gelezen, de verzen 1 en 3 van Psalm 121 gezongen en spreekt de dominee de kerkgangers aan met “gemeente van Jezus Christus, onze Heer’. Van de Psalmen kunnen we geen theologie of Christologie maken, er zijn Psalmen die naar Christus verwijzen, maar het zijn op zichzelf staande liederen. Over dingen die gebeuren in het leven van de Psalmdichter en die ook gebeuren in ons leven. In de Psalmen ontmoet je mensen die reageren op God, het is te herkennen in ons dagelijks leven. Er staan oorlogsliederen in, die nu niet meer gezongen worden maar in de Tweede Wereldoorlog wel. Er staan Psalmen in die je nu niets zeggen, maar misschien over enige tijd wel. Vanmorgen ontmoeten we in vers 1 van Psalm 121 een pelgrim. Hij heeft het leven met al zijn vreugden en zorgen achter zich gelaten en heeft enige tijd in Jeruzalem doorgebracht. Hij heeft alles achter zich gelaten. Misschien herkennen we dat. We gaan op vakantie en laten al onze besognes, problemen en spanningen achter ons. We voelen ons geborgen. De dominee moet denken aan een vrouw die in Gouda na een dienst hem aansprak. Het was een dienst op een woensdagavond, dankstond voor het gewas. ‘Dominee’, zei ze, ‘ik weet niet waar u over gepreekt hebt, maar het was voor mij een moment van rust, even weg uit de dagelijkse zorgen.
De pelgrim in Psalm 121 loopt over de muren van Jeruzalem en ziet in de verte de bergen. ‘Ik sla mijn ogen op naar de bergen, van waar komt mijn hulp?’ Een tocht door de bergen is niet ongevaarlijk, denk aan het verhaal van de barmhartige Samaritaan. Wij zeggen weleens: ‘Ik zie er tegenop als een berg’. Ik zie op tegen de spanning, ik zie op tegen het gesprek met de dokter, ik zie er tegenop alweer een nieuwe behandeling te moeten ondergaan. Op de vraag van de pelgrim volgt het antwoord van de priester. ‘Mijn hulp komt van de Heer die hemel en aarde gemaakt heeft’. De priester spreekt een belofte en een zegen uit. De Heer zal je behoeden, Hij slaapt niet. Jouw God is een levende en wakende God. Dat is heel fundamenteel voor ons geloof. Jouw God is de bewaarder van Israël. Hij laat Zijn werk niet los.
Ook dat mogen we vandaag geloven, hoe er ook in de samenleving tegen het geloof aan wordt geschopt. De Heer waakt, is de behoeder van Zijn volk. ‘De Heer is de schaduw aan je rechterhand’. Dat is een mooi beeld. Het heeft niks met politiek te maken. Rechts is een plaats van vertrouwdheid. Het is nu buiten mooi weer. Straks als u buiten loopt, ziet u uw schaduw. Die gaat met u mee, kan u kracht geven, kan u een gezicht geven. Net als Jezus die zei: ‘Ik ben met jullie, alle dagen tot aan de voltooiing van deze wereld’. De Emmaüsgangers hebben het ondervonden, die schaduw kan een gezicht krijgen: Jezus. Het is een schaduw die naar je omziet. Het kan ook een gezicht krijgen in een verhaal. De dominee heeft in Zeeland gestaan. Hij hoorde een verhaal over de watersnoodramp van 1953. Een man stond tot zijn knieën in het water. Er kwam een boot langs en men riep: ‘Kom aan boord’. ‘Nee’, zei de man, ‘God zal mij redden’. De boot voer door. Even daarna stond de man tot zijn middel in het water. Weer kwam er een boot langs. Weer klonk: ‘Kom aan boord’. De man zei: ‘God zal mij redden’. Toen stond het water tot aan zijn lippen. Er kwam weer een boot langs. Maar de man weigerde weer, ervan overtuigd dat God hem zou redden. De man ging kopje onder. Toen kwam hij boven en vroeg aan God: ‘Waar was U?’ Het antwoord was: ‘Ik ben drie keer langs gekomen en je hebt mijn hand niet gepakt’. Misschien kunt u die schaduw zijn aan de rechterhand van een ander. “Van waar komt mijn hulp? Mijn hulp komt van de Heer. De Heer is de schaduw aan je rechterhand’. ‘Tot slot’, zegt de dominee, ‘je weet nooit hoe God zich in mensen aan u laat zien’.
Na het amen van de preek volgt eerst orgelspel waarna staande een mededeling van overlijden van drie leden van de gemeente wordt aangehoord. Van lied 512 worden de verzen 1,2 en 7 gezongen. De gebeden volgen, de voorbeden worden een aantal malen beantwoord met het zingen van lied 367E.Tijdens de inzameling van de gaven komen de kinderen en hun leidster weer binnen. Lied 655 wordt gezongen, de zegen wordt uitgesproken en lied 425 gezongen. Weer buiten vraag ik aan iemand die uit Zeeland komt of hij het verhaal van de Zeeuwse man kent. Dat is niet het geval. Hij heeft wel vijf familieleden tijdens de ramp van 1953 verloren. Iemand anders hoor ik zeggen dat we met deze preek weer een week vooruit kunnen. Tegen de man met wie ik naar huis loop vertel ik over de soortgelijke verhalen uit het werk van Dostojewski en Tolstoj. (‘De broers Karamazov’ van D. en ‘Vadertje Panov’ van T.)