Het sneeuwt nog niet wanneer ik naar de Oosterkerk loop, aan het eind van de morgen doet het dat wel en er zal veel sneeuw vallen. De restanten van de sneeuw van gisteren zijn geen beletsel om te voet naar de kerk te gaan. In de kerk staat op de projectieschermen dat ds. Hans Landman om gezondheidsredenen niet kan voorgaan en dat ds. Tinus Gaastra deze dienst overneemt. Ds. Gaastra ken ik goed, met hem ben ik de afgelopen jaren op visitatie geweest. Ook hebben we samen een buitengewone visitatie gedaan, een conflict tussen een kerkenraad en een college van kerkrentmeesters opgelost. Gerard Wesselink is de organist en Erik Bekkers doet dienst als koster. Anja Koskamp leest de mededelingen waarna de verzen 1 en 5 van Psalm 72 worden gezongen. Na bemoediging en groet zegt de dominee dat goede vrienden van hem in Australië zijn. Hij vraagt zich af hoe het zou zijn om daar Kerst te vieren. Het is daar hoog zomer en Kerst wordt vaak op het strand gevierd. Ik zou dan wel de zeggingskracht van het licht missen. Licht zegt, hoe somber de dagen en hoe krom de wegen van de mensheid ook zijn, dat er hoop te vinden is. In de duisternis verwachten we het licht dat komen zal.
De tweede kaars zal nu worden aangestoken. Een jongen komt met zijn moeder naar voren, hij zegt eerst een versje: ‘Steek twee kaarsen aan. Licht wordt groter nu. Donker gaat verdwijnen, Heer wij danken U!’ Daarna steekt hij de tweede kaars aan. ‘Mooie kaarsen hebben jullie hier’, zegt de dominee. ‘In Ruurlo zijn ze kleiner. Ook hebben jullie een beamer, het is hier wel heel modern’. De dominee zegt dat vanmorgen uit Maleachi zal worden gelezen. Zijn naam betekent: ‘Mijn bode’. Het is in de tijd na de ballingschap, de tempel is weer opgebouwd, maar het vuur is er wat uit. Er zijn vragen die ook nu nog gelden. Hoe nu verder? Wordt het onrecht wel gestraft? Heeft het wel zin naar de kerk te gaan? We horen ook dat God een bode zal sturen om voor Hem de weg te effenen. Maria hoort dat ze een Zoon zal baren. Na het gebed om ontferming worden de verzen 1 t/m 4 van lied 433 gezongen waarna het gebed om de leiding van de Heilige Geest volgt. Dan wordt ter inleiding op het Adventsproject een filmpje vertoond. Gabriël komt bij Maria, het verhaal dat ook op de kindernevendienst wordt verteld. We zien een jonge vrouw bij een haard. Ze stelt Maria voor die zegt dat een engel haar vertelde dat ze een kind zal baren. ‘Hoe zal ik dat aan Jozef vertellen?’ Dan verschijnt het volgende lied op het scherm dat ook wordt gezongen.
God heeft iets nieuws bedacht, Hij heeft het zelf verzonnen
Heb je het niet gemerkt? Het is al lang begonnen.
1 Zacharias, luister goed, dit nieuws is niet gewoon:
Jij en je vrouw Elisabeth krijgen straks een zoon.
Noem hem Johannes, ‘God is goed’, want Hij is heel speciaal.
Met hem begint een nieuwe tijd. Een wondermooi verhaal.
2 Dag Maria, wees niet bang, God stuurt jou een bericht.
Jij wordt de moeder van zijn Zoon, de drager van het licht.
Zijn naam zal daarom Jezus zijn, Hij die de mensen redt.
Al heel gauw zul je zwanger zijn, net als Elisabeth.
De kinderen komen naar voren, ze krijgen het licht mee en 10 kinderen gaan naar de nevendienst. De eerste lezing is Maleachi 2:17 tot 3:5 waarna de verzen 1,2,3 en 5 van lied 453 worden gezongen. Na de tweede lezing. Lucas 1:26-38 wordt lied 443 gezongen. Zijn verkondiging begint de dominee met te zeggen dat met een paar namen Lucas de machthebbers van die tijd noemt: Herodus, Quirinius, Augustus. Vandaag zouden we andere machten en krachten noemen. Trump, Poetin, IS, EU, Brexit, afscheidingsbewegingen, ideologieën, religieuze groeperingen die elkaar zwart maken. Het gaat mensen die naam willen maken. Lucas is daar niet mee bezig. Hij is bezig met wat in het verborgene gebeurt. Hij vertelt over Maria, de Griekse vertaling van het Hebreeuwse Mirjam: Door God bemind. Lucas vertelt dat Gods tegengeschiedenis verder gaat in haar. Tegen alle verwachting in.
De geschiedenis van Israël hing vaak aan een zijden draadje. Sara, Rebekka, Rachel, er leek geen toekomst meer. Dan gebeurt er iets wat ook nu nog gebeurt. Mensen op een doodlopende weg zien perspectief. Het lijkt wel een plotselinge inbraak. Achteraf zeggen ze dan: God heeft zich aan mij laten zien. Maria krijgt er ook mee te maken. Gabriël doet het elegant en liefdevol: ‘Gegroet Maria, je bent begenadigd, de Heer is met je’. Maria schrikt en is in verwarring. Tegenwoordig spreken mensen onbekommerd over engelen. Engelen die even komen buurten, knus en gezellig. In de Bijbel gaat het niet over knusheid maar over confrontatie. Wat wordt er van Maria verwacht? De dominee moet denken aan het lied: ‘Waarom moest ik uw stem verstaan? Waarom, Heer moet ik tot U gaan? Waarom bracht Gij die onrust mij in ’t bloed’. Vragen, vragen, vragen. Zo vergaat het ons ook als God toegang vraagt tot ons leven. Bent U bij mij wel aan het goede adres? Moet U niet bij de buren zijn? Augustinus heeft op latere leeftijd God leren kennen. Het zet zijn leven op de kop. Hij schrijft: ‘Door mijn doofheid zijt Gij heen gebroken’. De Eeuwige tilt de sluier van de angst op. Zo zoekt Hij een weg naar ons hart. En ook naar het hart van Maria.
Maria is aanvankelijk in verwarring. Je zult maar zo’n boodschap krijgen. Het overkomt haar terwijl ze nergens om gevraagd heeft. Ze vraagt zich af: ‘Hoe kan dit nu, hoe moet het nu? Is er in mijn leven wel een plaats waar God kan wonen? ’Dat is ook onze vraag. Hoe kan God onder ons wonen in een wereld die uitgaat van eigen kracht? Duidelijk moet zijn dat kapellen en kathedralen de Eeuwige niet noodzakelijkerwijze naderbij brengen. Dat geldt ook voor dit prachtig kerkgebouw en voor de meest mooie liederen die we zingen. Het grote geheim van de plaats waar de Levende wil wonen is daar, en dat kan overal zijn, waar mensen zich open stellen voor God. Dat is wat Maria doet. Het mensenkind dat zij in zich draagt is niet de vrucht van wat wij verzinnen. Het is de vrucht van Gods Geest. Een mysterieus verhaal. Sommige vrouwen die zwanger zijn zeggen dat hun dagen een andere kleur hebben. Waar ze zich ooit over opwonden hebben ze minder interesse voor. Het verbleekt bij het wonder dat ze in zich dragen. De dominee hoorde van iemand die college gaf over Babylonië. Ze sprak het uit als baby-lonië. Toen was het voor haar tijd om met zwangerschapsverlof te gaan.
Maria is ook met zwangerschapsverlof gegaan. Ze zoekt de stilte en de leegte op. Daar stelt ze zich de vraag welke macht haar op deze weg heeft gezet, welke opdracht er voor haar is weggelegd. Dan moet je niet tevreden zijn met het leven dat je leidt. Als je tevreden bent heb je aan engelen geen behoefte. Engelen doorbreken die tevredenheid. Er is een ander leven dat als bestemming op je wacht. Maria wil de Levende dienen. ‘Laat er met mij gebeuren wat u hebt gezegd’. Ze drukt daarmee uit wat geloven is. Het is horen dat de Eeuwige je roept. Maria zegt: Hier ben ik, tot Uw dienst bereid. Het is niet ver weg, niet ooit – lang geleden. Iedere keer als mensen elkaar treffen, wanneer gerechtigheid en vrede elkaar met een kus begroeten, bouwt de Heer een huis, komt Hij thuis.
Maria staat nog wel wat te wachten. Ze moet leren dat het Kind niet van haar is, maar van de hele wereld. En dat ze Hem regelmatig kwijt is. Dat begint al wanneer Hij als 12jarige in de tempel is met Zijn ouders. Hij raakt zoek. Rembrandt heeft een ets gemaakt van de terugreis naar Nazareth. Een opmerkelijke. Het is Jezus die Zijn ouders bij de hand houdt. Wie is degene die zoek is geraakt? Een gangbare vraag van ons is: Waarom loop Je van ons weg? Waarom ben Je voor ons onvindbaar? Zou Zijn tegenvraag niet kunnen zijn: ‘Waar zitten jullie, waar zijn jullie mee bezig? Waarom zijn jullie niet daar waar Ik ben? Maria gaat vaak aarzelend en niet begrijpend achter haar Zoon aan. Ze is ontvankelijk voor die andere wereld die ons de weg wil wijzen. Denk nog even aan die ets van Rembrandt. Houden wij Hem vast of houdt Hij ons vast?
Na het amen van de preek wordt lied 452 gezongen, is er een mededeling van twee overleden gemeenteleden en worden de dank- en voorbeden uitgesproken gevolgd door stil gebed en het Onze Vader. Tijdens de collecte komen de kinderen weer binnen. De verzen 1,2, en 4 van lied 440 worden als slotlied gezongen.