De doopouders hebben een flinke aanhang naar de kerk meegebracht. Twee banken voorin, achter de kerkenraadsbank, zijn goed bezet. Ook een bank vooraan, opzij van de kansel, is gevuld met familie en/of vrienden. Bij binnenkomst ligt er voor iedere kerkganger een liturgie klaar, vier pagina’s met de orde van dienst en vol met teksten van de te zingen liederen. Organist is Hans te Winkel en er is ook een trompettist: Henk Jan Radstaak. Voorafgaande aan de dienst gaat koster Arjen Timmers rond en deelt aan hen die bij binnenkomst geen liturgie meegenomen hebben er een uit. Hannie Nijhof heet de kerkgangers welkom en leest de afkondigingen. Voorganger is vanmorgen dominee Wim Everts, volgende week zondag is er in de Zuiderkerk viering van het Heilig Avondmaal. Van Psalm 139 worden de verzen 1 en 2 gezongen waarna bemoediging en groet volgen.
Na het zingen van het lied ‘Wordt stil nu de Ene tot ons komt’ en gebed mogen de kinderen bij de dominee komen. De dominee vertelt hen dat deze dienst een bijzondere en feestelijke dienst is. Er wordt een kindje gedoopt. Maud is haar naam, voor sommigen van de kinderen familie. De kaars in de lantaarn wordt aangestoken waarna 14 kinderen naar de nevendienst gaan. De eerste lezing is uit 1 Samuël 3:1-10, de roeping van Samuël. Het gelezen gedeelte eindigt met: ‘Spreek, uw dienaar luistert’. Gezongen wordt het lied ‘Hier ben ik, Heer’ dat is geschreven door Titia Lindeboom. De tweede lezing is uit Marcus 1:14-20, de roeping van Simon, Andreas, Jakobus en Johannes, waarna van lied 531 de verzen 1 en 3 worden gezongen.
Het was in de tijd van de Richteren, 1.000 jaar voor Christus, zo begint de dominee zijn overdenking. Het volk had te maken met vijanden, het was een donkere tijd. ‘Er klonken in de tijd zelden woorden van de Heer en er braken geen visioenen door.’ Zo was het ook in geestelijk opzicht. God heeft zich in stilzwijgen gehuld. De dominee denkt wel eens dat onze tijd veel lijkt op de tijd van toen. Want is het ook niet onze ervaring dat God zich verborgen houdt. Er zijn zoveel mensen die niet meer geloven. De oude verhalen zeggen hun niets meer. Vroeger had het geloof iets vanzelfsprekends, maar nu niet meer. Oude zekerheden zijn weggevallen en er is niets voor in de plaats gekomen. Door het verdwijnen van God uit hun leven is er een leegte ontstaan. Mensen weten niet meer waartoe ze leven, er is geen doel en geen zin. Het bestaan is betekenisloos.
Wat zal die leegte vullen? Is er een woord dat ons aanspreekt? Het is nacht in Israël, de mensen slapen. De jonge Samuël slaapt in de tempel, dichtbij de ark met de gouden kist met de twee stenen tafels van Mozes met daarop de tien woorden van God. Naast de ark hangt de lamp van God. Die is de avond daarvoor aangestoken en heeft net voldoende olie om tot de volgende ochtend te branden. Er staat dat de lamp van God nog niet is uitgegaan. Nog niet, geen aanduiding van tijd. Dat heeft een diepere betekenis. Er brandt nog een klein lichtje, er is nog hoop. Want er zal een nieuwe dag aanbreken.
Dan begint het spreken van God. Het wordt door Samuël niet begrepen. Nog nooit heeft iemand aan hem verteld dat God zo dichtbij kan zijn. Samuël denkt dat de priester tot hem spreekt, tot driemaal toe. Uiteindelijk dringt het tot de oude priester door dat het wel de stem van God moet zijn en zegt dat aan Samuël. Weer hoort Samuël die stem. Dan zegt hij: ‘Spreek, want uw dienaar hoort’. Dat God tot mensen spreekt is het grote wonder dat de Bijbel ons vertelt. Want als God niet zou spreken hangt alleen het noodlot boven de mensen, dan zouden de mensen aan zichzelf overgeleverd zijn en leven zonder hoop en toekomst. Maar God spreekt. Zelf gelooft de dominee dat God voortdurend tot ons wil spreken. Omdat God uit is op de ontmoeting met ons. Nooit zal God ophouden om Zijn woord tot ons te richten. En als er staat dat God zich in stilzwijgen hult, ligt dat niet aan God maar aan de mensen. Omdat zij zich voor de woorden van God afgesloten hebben.
Vanuit Zijn verborgenheid spreekt Hij ons aan en Gods stem is als een fluistering, de mensen kunnen er zomaar aan voorbij gaan. Ze kunnen hun eigen weg gaan en druk zijn met van alles en nog wat, zodat ze voorbijgaan aan het wezenlijke. Zo verdwijnt God uit hun leven.
Hier ben ik Heer. Roept U mij Heer? Uw dienaar hoort. In die woorden uit zich een open en ontvankelijke levenshouding. Een houding waarin je ruimte kunt maken waarin je kunt zijn voor God en de ander. Ruimte in je hart om liefde te geven en om zorg te dragen. De dominee moet denken aan wat Dag Hammarskjold, voormalig secretaris-generaal van de Verenigde Naties, in zijn dagboek heeft geschreven. Hij ervaarde het als zijn roeping om zich in te zetten voor vrede en gerechtigheid in de wereld. Die roeping ontwikkelde zich. Hij schrijft: “Ik weet niet wie – of wat – de vraag stelde. Ik weet niet wanneer zij gesteld werd. Ik herinner me niet dat ik antwoordde. Maar eens zei ik ja, tegen iemand – of iets. Vanaf dat moment heb ik de zekerheid dat het leven zin heeft en dat mijn leven een doel heeft.” Dag Hammarskjold was een bewogen en gelovig man. Hij gebruikte geen grote woorden. Hij besefte waar hij voor stond en de weg die hij moest gaan.
God kan op verschillende manieren tot ons spreken. Vanuit de stilte wanneer alle drukte wegvalt. Of vanuit de overweldigende schoonheid van de natuur. En ook in de geboorte van een kind, een groot wonder. God spreekt tot ons wanneer we luisteren naar de Bijbelse verhalen waarin ons een weg wordt gewezen. God heeft Zijn diepste woord gesproken in het leven van Jezus Christus. In Zijn leven wordt zichtbaar Wie God voor ons wil zijn en wie wij mogen zijn voor God. Een God die ons roept bij onze naam en ons aanspoort en inspireert om iets waar te maken van Zijn bedoelingen met onze wereld.
In het Evangelie horen wij over de roeping van de eerste leerlingen van Jezus. In Zijn roepstem vernamen zij de roepstem van God. Het staat er zo eenvoudig, maar er zit een hele wereld achter. God roept mensen zoals Hij deed bij Samuël. Zo persoonlijk wil God met ons omgaan. God kent ieder van ons bij name, wij zijn allen geroepenen. Straks wordt Maud gedoopt. Ook zij wordt geroepen, God kent haar bij name. Bij de doop zegt God: Ik heb je lief, jij mag leven vanuit Mijn liefde en Mijn licht. Die liefde mag je doorgeven aan anderen en dat licht mag jij verspreiden. Dat is Mijn bedoeling met jouw leven. Jij mag er zijn zoals je bent, een mens door Mij gekend. Ik zal er altijd voor je zijn, Ik laat je nooit alleen. Mijn liefde voor jou zal altijd blijven. Na het amen van de preek worden vier verzen van lied 4 uit ‘Liefste lied II’ gezongen en komen de kinderen weer binnen.
In de liturgie staat ‘Viering van de doop’ die begint met enkele inleidende woorden. De ouders hebben in het gesprek met de dominee gezegd dat ze met de doop om bescherming en bewaring vragen. Net als ze bij hun huwelijk om een zegen hebben gevraagd. Hun twee andere kinderen zijn al gedoopt. Die steken elk hun doopkaars aan en zetten die in een kandelaar op de tafel. Dopen is gaan door het water en beademd worden met nieuw leven, zegt de dominee. Het lied ‘Zoals de vlinders leven’ wordt gezongen, het gebed bij de doop volgt waarna aan de doopouders de doopbelofte wordt gevraagd. De doop wordt bediend en de gemeente antwoordt staande met de belofte om de dopeling in de gemeente op te nemen. Gezongen wordt ‘Laat de kind’ren tot Mij komen’, de moeder spreekt het gedicht ‘Ik wens je …’ uit en de doopkaars wordt overhandigd. Een kind geeft een witte roos aan de doopouders, de dominee feliciteert hen met een bos bloemen.
Er is een afkondiging van overlijden van een gemeentelid waarna vers 3 van lied 951 wordt gezongen. De dank- en voorbeden worden uitgesproken afgesloten met het Onze Vader. Na de collecte worden 3 verzen van lied 15 uit ‘Het liefste lied van overzee II’ gezongen waarna de dominee de zegen uitspreekt.