De temperatuur ligt al boven de 20 graden Celsius, het is nog de warmte van gisteren, wanneer ik naar de kerk loop. Vanmorgen wordt in de Oosterkerk het Heilig Avondmaal gevierd. De voorganger is ds. Hendrik Jan Zeldenrijk en de organist is Gerard Wesselink. Bij de ingangen staan drie dames, vlak voor de dienst nemen de drie diakenen plaats op de voorste bank. Anja Koskamp verwelkomt de kerkgangers en leest de mededelingen. De collecte tijdens de dienst is bestemd voor het jaarproject van Kerk in Actie ‘Op zoek naar veiligheid’. De verzen 1 en 3 van Psalm 84 worden gezongen waarna de dominee bemoediging en groet uitspreekt. De kinderen mogen naar voren komen, twee lopen het verhoog voor de preekstoel op. De dominee zegt dat er in de Zuiderkerk een kinderdienst is en neemt aan dat ze daar met de benen uitsteken. Het gebed om de nood va de wereld wordt uitgesproken waarna de verzen 1,2 en 3 van lied 413 worden gezongen. De dominee loopt de kansel op en ontdoet zich van zijn colbertjasje. Hij is in wintertenue verschenen, driedelig lichtgrijs pak, het vest had hij thuis kunnen laten.
De dominee leest Psalm 13 waarna van lied 904 de verzen 1,4 en 5 worden gezongen. ‘Als ik niet op vakantie ben, volgens sommigen ben ik dat vaak maar dat is niet zo, om de drie maanden ben ik even weg’, zo begint de dominee zijn verkondiging, is een van de zinvolle dingen die hij doet het bezoeken van zieke mensen. Er zijn veel zieke mensen in zijn wijk. De dominee merkt overeenkomst op in wat ze zeggen. En moest aan Psalm 13 denken. Zieke mensen verkeren in moeilijke omstandigheden en zijn vaak teleurgesteld in God. Omdat ze zo weinig van Hem ervaren. Daarom dacht de dominee aan Psalm 13. Hij heeft er jaren geleden al eens over gepreekt. David dichtte deze psalm waarschijnlijk in de tijd dat hij vervolgd werd door koning Saul. David had zo’n mooie toekomst beloofd gekregen. Maar niets ervan. ‘Hoe lang nog, Heer, zult U mij vergeten, hoe lang nog verbergt U voor mij Uw gelaat?’ David spreekt zijn wanhoop en teleurstelling uit. Maar opeens is er die omslag. David spreekt zijn vertrouwen uit. Zo snel gaat het vaak niet, ook bij David zal het wel even geduurd hebben.
De dominee moest denken aan een vrouw die weduwe was geworden. Ze zei dat het heel lang heeft geduurd voordat ze weer kon bidden. Een mooie toekomst die soms zo anders gaat. Hoe velen van ons maken dat wel niet mee? Waarom Heer, hoe lang nog? De dominee denkt aan een andere, een oude vrouw die het moeilijk had. Ze vroeg zich af wat het nog voor zin heeft. Kom mij halen Heer. Maar toch. Als ze ’s avonds in bed lag, zong ze een Psalmversje dat ze vroeger geleerd had. En dan ging het wel weer. Zingen helpt. Daarom zingen we vanmorgen ook zoveel. De dominee ging bij een man op bezoek. Hij zag hem in de schuur waar hij aan het werk was. De man had veel meegemaakt, hij zong: ‘Tel uw zegeningen een voor een. Tel ze alle en vergeet er geen’. De man zag de dominee en voelde zich betrapt. Dat lied zing ik, zei de man, omdat het me bewaart om alleen maar te denken aan hoe moeilijk het is geweest. Laten we blijven zingen, naar het voorbeeld van deze man.
Na het amen worden de verzen 1,2 en 4 van lied 256 uit de bundel van Johannes de Heer gezongen. Er is een afkondiging van overlijden van een gemeentelid, 99 jaar is ze geworden. Hierna wordt vers 2 van lied 972 gezongen. De dank- en voorbeden worden uitgesproken. De collecte wordt ingeleid met een video over de situatie in Zuid-Soedan. In 2011 is het land zelfstandig geworden en was er vrede, in 2013 is er een burgeroorlog uitgebroken. Vier miljoen mensen zijn op de vlucht geslagen. Kerk in Actie biedt hulp. Voedselhulp, maar dat is niet het enige. Er zijn waterpompen geslagen, er wordt geleerd hoe gewassen te verbouwen en er moet onderwijs zijn, scholen worden gebouwd.
Een diaken met een beker wijn en een kind met een schaal brood komen binnen. De dominee en zes ambtsdragers nemen plaats achter de avondmaalstafel op het verhoog. De dominee leest een inleidende tekst op het avondmaal, het lied ‘Feest in de kerk’ wordt gezongen, het tafelgebed wordt uitgesproken gevolgd door het gemeenschappelijk bidden van het Onze Vader. Dan begint de lopende viering. Dat komt neer op een rondje lopen door de kerk, maar door de opstelling der banken kan het niet anders. Tijdens de viering worden lied 360, lied 754 en lied 371, uit de Evangelische liedbundel, gezongen. De viering wordt afgesloten met gebed en na het zingen van de verzen 1,2 en 3 van lied 704 wordt de zegen uitgesproken.