In het straatje tussen de Oude Helenakerk en gebouw Elim staan redelijk veel fietsen wanneer ik bij de kerk ben. Binnen maakt de kerk nog geen volle indruk maar er komt nog een behoorlijk aantal kerkgangers binnenlopen. Bij de ingang ligt een liturgie waarin alle liederen die zullen worden gezongen staan afgedrukt. De leden van de cantorij nemen plaats op de voorste banken van het koor van de kerk. Joke Mateman heet de kerkgangers welkom. Ze deelt mee dat op 3 juli a.s. in de grote zaal van de Zuiderkerk een bijzondere gemeenteavond zal worden gehouden. De beroepingscommissie brengt verslag uit van haar werkzaamheden, na afloop daarvan komt de grote kerkenraad bijeen om een besluit te nemen. (Dat zal wel betekenen dat voorgesteld wordt een predikant te beroepen).
Voorafgaande aan de dienst oefent de cantor, Harry van Wijk, een paar te zingen onderdelen. Tijdens de dienst zal Psalm 91 door de cantorij worden gezongen waarbij de gemeente enige malen het refrein ‘Mijn toevlucht, mijn vesting, mijn God op U vertrouw ik’ zal zingen. In de liturgie staat deze tekst op pagina 5 en dat wordt geoefend. Dan wordt een tekst op pagina 10 geoefend. Bij de dank- en voorbeden zal elke gebedsintentie worden gevolgd door het zingen van ‘Zie naar Uw mensen om en toon ons Uw trouw’. De voorganger in deze dienst is ds. Wilma Onderwaater en Gerard Wesselink is de organist en begeleidt de cantorij op de piano.
Het aanvangslied is vers 7 van Psalm 68, gevolgd door groet, bemoediging en drempelgebed. Van gezang 95 worden de verzen 1,2 en 3 in wisselzang met de cantorij gezongen. Het Kyriëgebed, het gebed voor de nood van de wereld, wordt uitgesproken. De dominee zegt dat we geloven dat God deze wereld niet aan zijn lot overlaat, lied 305 wordt gezongen waarna het gebed bij de opening van de Bijbel volgt. Psalm 91 wordt gezongen. De cantorij zingt de tekst, onderbroken door het vier keer zingen van het refrein door cantorij en gemeente. De kinderen mogen naar de nevendienst. Drie komen naar voren en gaan met de leidster mee naar Elim. De dominee leest Lucas 4:9-12, een gedeelte uit de verzoeking in de woestijn waarna vers 2 van lied 91a wordt gezongen.
‘Aan de wand van haar kamer hing een bord met de tekst ‘Die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen’’, zo begint de dominee haar verkondiging. Dat zijn mooie woorden die vertrouwen, geborgenheid en veiligheid uitdrukken. In haar leven had deze tekst gaandeweg betekenis gekregen. In de Nieuwe Vertaling wordt het anders geformuleerd. ‘Wie in de beschutting van de Allerhoogste woont en overnacht in de schaduw van de Ontzagwekkende’. De Psalm werd gebruikt in de tempel, bij welke gelegenheid is niet bekend. Het is een samenspraak tussen de voorganger en de mensen op het plein. De voorganger spreekt de mensen toe en zij antwoorden met een belijdenis: ‘U bent mijn toevlucht, Heer.’ De voorganger neemt opnieuw het woord: ‘Als je op de Heer vertrouwt zal het kwaad je niet bereiken’. Getuigenis en belijdenis, woord en antwoord. Het is een Psalm vol geloofstaal.
Misschien zijn er mensen die aarzeling voelen. Is dit niet te simpel voorgesteld? Ook al vallen er duizenden om je heen, jou gebeurt niets. Dat is toch niet de werkelijkheid? Mensen komen om door oorlog en geweld, door rampen en door ziektes. Soms komt het zo dichtbij. Dood en gevaar, zorgen en verdriet, dat is de werkelijkheid. Ook voor gelovigen. Het geloof vrijwaart je er niet van. Hoe zit het dan in die Psalm. Daar ligt het net iets anders dan we denken. Daar wordt gesproken over de dodelijke pest, over plagen, over leeuw en adder, over gevaren op de weg, over het kwaad dat je bedreigt. Juist omdat de vijand hen bedreigt komen ze bijeen in de tempel. Het gaat om hun werkelijkheid waarin ze staande proberen te blijven. De Psalmdichter wil de mensen bemoedigen. In die werkelijkheid vol gevaren heeft de gelovige een plek waar hij naar toe kan vluchten, Iemand naar Wie hij toe kan gaan. De Heere is een veilige schuilplaats. Hij wordt Allerhoogste, Ontzagwekkende, Almachtige genoemd. Het zijn namen die afstand scheppen. De Psalmdichter verbindt deze namen met ons, bij Hem kunnen we schuilen.
Dat is ook de boodschap die opklinkt uit het Nieuwe Testament. God Immanuël, God met ons. In Israël trekt een rabbi rond die geconfronteerd wordt met ziekte en ellende, gekruisigd wordt, begraven wordt in het graf in de hof van Arimatea, de realiteit van de dood. Zo is God bij ons en treedt in onze werkelijkheid. God die neerdaalt op onze aarde. Niet: Hoewel Hij God is, maar juist omdat Hij God is. Psalm 91 is een hart onder de riem voor mensen op hun weg door het leven. Het is geen maatstaf voor het geloof van een ander of voor eigen geloof. Over Gods nabijheid kun je niet beschikken. De duivel probeert Jezus te verleiden. Spring toch, ze zullen je op handen dragen. De duivel kent de Bijbel. Als Jezus zou springen zou voor iedereen duidelijk zijn dat Hij de zoon van God is. Nog maar kort geleden klonken de woorden; ‘Jij bent mijn geliefde Zoon’. Met zijn gebruik van deze teksten maakt de duivel een karikatuur van het geloof. Jezus wijst het af. Gij zult God niet verzoeken.
De toezegging van Gods nabijheid is niet iets waarover de mens kan beschikken. God Immanuël, God met ons, is toezegging en belofte, geen recht dat iemand is geschonken. Aan de wand van haar kamer hing de tekst. Geleidelijk kwamen de verhalen. Over blijde gebeurtenissen maar ook over het verdriet. Het donkere deel van het leven was haar niet bespaard gebleven. In de woorden van Psalm 91 had ze steun gevonden op haar levensweg. Ze werd getroffen door een beroerte en kwam in een verpleegtehuis. Naast haar bed hing die tekst: ‘Die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen’. In dat vertrouwen heeft ze geleefd en is ze gestorven. Nog eenmaal kijken we naar de Psalm. In het laatste gedeelte heeft een verschuiving plaatsgevonden. God heeft het woord genomen. ‘In de nood zal ik bij je zijn … Ik zal je redding zijn’. Dat is een belofte en een toezegging. Vrees niet, Ik ben bij je. Met zo’n belofte kan een mens het leven aan, wat er ook gebeurt. Een belofte die grond onder de voeten geeft. Halleluja, amen.
Hierna worden 6 verzen van lied 270 uit de liedbundel ‘Zingende Gezegend’ in wisselzang met de cantorij gezongen. De dank- en voorbeden worden uitgesproken, stil gebed en het Onze Vader volgen. De collecte tijdens de dienst wordt gehouden, als slotlied worden de verzen 2 en 5 van lied 868 gezongen. De zegen wordt de kerkgangers toegezongen door de cantorij.