Voor het eerst sinds lange tijd is het fris wanneer ik naar de Oude Helenakerk loop. Na afloop van de dienst praat ik met een kerkganger met een jas over de arm. ‘Je kunt ook een dikker hemd aantrekken’, zeg ik. Dat heb ik wel gedaan en zo kan men nog zonder jas ter kerke gaan. Gerard Wesselink bespeelt het orgel en laat voorafgaande aan de dienst de kerkgangers genieten van orgelmuziek. Ad Doornink heet de aanwezigen en de gasten in ons midden welkom en leest de mededelingen. De voorganger in deze dienst is ds. Wim Everts, Arjen Timmers doet dienst als koster. Aan het begin van de dienst worden de verzen 1,2 en 3 van Psalm 84 gezongen. Na votum en groet kondigt de dominee het zingen van lied 220 aan. Omdat de melodie misschien onbekend is speelt de organist de melodie eenmaal voor. Tijdens het gebed voor de nood van de wereld wordt enkele malen lied 301E gezongen waarna lied 871 als loflied wordt gezongen en de dominee een gebed uitspreekt. Omdat er in de Zuiderkerk een kinderdienst is, is er hier geen kindernevendienst. Uit Genesis 12 worden de verzen 1-3 gelezen, van Psalm 67 de verzen 1 en 2 gezongen, uit Marcus 7 de verzen 24 tot 30 gelezen waarna lied 534 wordt gezongen.
Zijn verkondiging begint de dominee met te zeggen dat Jezus altijd onderweg was in het Joodse land. Maar nu is Hij naar het buitenland gegaan, naar Tyrus aan de Middellandse zee. Net als ieder ander heeft Jezus de behoefte om zich even terug te trekken om tot rust te komen. Geen discussies meer met de Schriftgeleerden en weg van de toenemende vijandschap die Hij ervaart. Daarom is hij de grens over gegaan en wil even niet gestoord worden. Hij wil gewoon even tijd hebben voor zichzelf, dat heeft ieder mens nodig. Toch blijft Hij niet onopgemerkt. Een Syro-Fenicische vrouw komt naar Hem toe met het verzoek haar dochter te genezen, ze vraagt Hem om de onreine geest uit te drijven. Hoe vreemd, Jezus weigert dat. Hij zegt: ‘Eerst moeten de kinderen genoeg te eten krijgen; het is niet goed om de kinderen hun brood af te pakken en het aan de honden te voeren.’ Onbegrijpelijk. Dat past niet in het beeld dat het Evangelie ons van Jezus geeft. Jezus staat altijd voor de ander open en is bereid de ander te helpen. Nu is dat anders, waarom stelt Jezus zich zo op? Misschien wil Hij niet gestoord worden in zijn rust. Of wil Hij niet dat de inwoners van dit vreemde land Hem zien als een wonderdokter. Of ziet Hij vooral in Israël Zijn opdracht liggen? Of is Zijn afwijzing bedoeld als een uitdaging aan haar om te laten zien hoe groot haar geloof is. We weten het niet, het wordt ons niet gezegd. De vrouw geeft niet op, ze voelt zich niet beledigd door de vergelijking met hondjes. Ze vecht voor haar kind en voor kinderen heeft een moeder alles over. Jezus spreekt over het brood dat bestemd is voor de kinderen en dat je niet weggeeft aan de honden. De vrouw begrijpt wat Jezus bedoelt. De kinderen zijn de Israëlieten, de hondjes zijn zij, de heidenen. Ze vat het niet op als een belediging, ze weet dat Jezus roeping ligt in Israël. Ze wil niet voor haarzelf en voor haar dochter in plaats van Israël een beroep doen op Zijn barmhartigheid. Ze vraagt te mogen delen in wat aan Israël is gegeven. Wat ze zegt is verrassend, ze gaat mee in de gedachtegang van Jezus. Ze zegt: ‘Heer, de honden onder de tafel eten toch de kruimels op die de kinderen laten vallen.’ Daar weet Jezus niets op te zeggen. Zij heeft Hem gevangen in Zijn eigen woorden. Wat de Schriftgeleerden niet lukten, lukt haar in een keer. Jezus geeft zich gewonnen. Hij ontkomt er niet aan om deze moeder met haar dochter te helpen. Jezus vindt dat zij gelijk heeft. Ook anderen mogen delen in het heil voor Israël. Gods ontferming gaat uit naar alle mensen.
De geschiedenis van het volk Israël is begonnen met de roeping van Abraham. Om alles achter zich te laten en op weg te gaan naar het land van belofte. God zal Abraham zegenen en Abraham zal een bron van zegen zijn. Door Abraham zullen alle volken gezegend worden. Abraham en het volk dat uit hem geboren wordt, Israël, zijn uitverkoren. Ze worden gezegend om zelf tot een zegen te zijn voor alle volken. Als God een relatie aangaat met dat ene volk Israël dan blijft het God uiteindelijk gaan om alle volken. Gods liefde is niet alleen bestemd voor de kinderen van het verbond maar het is voor alle mensen. Uitverkiezing betekent niet uitverkiezing ten koste van anderen maar het is altijd uitverkiezing omwille van die anderen. De een wordt geroepen om er voor de ander te zijn. Uitverkoren zijn betekent een bijzondere roeping hebben, een opdracht te vervullen hebben. Je bent uitverkoren om voor een ander tot een zegen te zijn. Zo is Israël geroepen om een licht te zijn voor alle volken, geroepen om drager van Gods heil te zijn. En ook wij, als gemeente van Jezus, hebben een roeping. Niet dat wij in de plaats gekomen zijn van het volk Israël. Verre van dat. We zijn er alleen maar bij gekomen, de kring is alleen maar groter geworden. Ook wij mogen delen in de kruimels van die tafel. We mogen delen in de verkiezing van Israël die tegelijk een roeping is. Om drager van Gods heil te zijn en licht te brengen overal waar mensen in het duister leven.
Gods liefde wil alle grenzen overschrijden, grenzen die mensen en volken van elkaar scheiden. Is Jezus daarom de grens van Israël over gegaan? Hij wordt gedreven door Gods liefde. Bij het horen van dit verhaal kan het niet anders of we denken aan de huidige situatie waarin het huidige Israël en de omringende volken zich bevinden. De grenzen die opgeroepen zijn tussen Joden en Palestijnen, de vijandschap tussen allerlei bevolkingsgroepen. Hoeveel ellende heeft dat niet teweeg gebracht? Mensen en volken houden grenzen in stand die hen van elkaar scheiden. Dat is iets van alle tijden. Mensen delen elkaar in naar huidskleur, overtuiging, geloof en geaardheid. Gods liefde kent geen grenzen. Gods goedheid is grenzeloos. Zo zijn wij geroepen om muren af te breken en grenzen te overschrijden. Om in ons persoonlijk leven geen vooroordelen te hebben over mensen die anders zijn dan wij. We zijn geroepen om de ander open tegemoet te treden, elkaar te helpen en nabij te zijn. De liefde van God wil gaan van mens tot mens. God heeft met ieder van ons een bedoeling. Ieder van ons mag, door mens te zijn zoals alleen hij of zij dat kan, iets laten zien van Gods bedoeling met ons. Dat je mag zijn waartoe God je geroepen heeft. Geliefd om geliefd te worden, getroost om te troosten, gezegend om te zegenen.
Na het amen van de preek wordt lied 969 gezongen en volgt er een mededeling van overlijden van een lid van de gemeente waarna de verzen 1 en 3 van lied 939 worden gezongen. De dank- en voorbeden, beantwoord met het zingen van lied 367B, worden gevolgd door stil gebed en het Onze Vader. Na de collecte wordt tot slot lied 425 gezongen, de zegen die de dominee de gemeente meegeeft wordt beantwoord met het Amen van allen.