Er is vanmorgen alleen dienst in de Oosterkerk, vanavond is daar een oecumenische vredesdienst. Bij binnenkomst is te horen wie vanmorgen de organist is. Iedere organist heeft een kenmerkende speelstijl, Hans te Winkel zit vanmorgen achter de klavieren. Ada Gerritsen heet de kerkgangers welkom en deelt mee dat de startzondag volgende week in de Zuiderkerk gehouden wordt. Na het zingen van de verzen 1 en 2 van Psalm 105 volgen stil gebed, bemoediging en groet. Ds. Riemer Faber wijst op de vredesdienst van vanavond met als thema: Generaties voor vrede. In de preek van vanmorgen worden woorden gesproken die alles met vrede en verzoening te maken hebben. Het gaat over opnieuw beginnen en dat is iets waar we dankbaar voor mogen zijn. Die dank komt ook tot uitdrukking in lied 218 dat gezongen wordt. Na het gebed om ontferming zegt de dominee dat we in de kerk mogen luisteren naar woorden van geloof en hoop en zegt de volgende woorden.
‘Midden in honger en oorlog vieren we de belofte van overvloed en vrede. Midden in onderdrukking en tirannie vieren we de belofte van dienstbaarheid en vrijheid. Midden in twijfel en wanhoop vieren we de belofte van geloof en hoop. Midden in vrees en bedrog vieren we de belofte van vreugde en oprechtheid. Midden in haat en dood vieren we de belofte van liefde en leven. Midden in zonde en verval vieren we de belofte van verlossing en vernieuwing. Midden in de dood aan alle kanten vieren we de belofte van de levende Christus’.
Van lied 286 worden de verzen 1 en 3 gezongen waarna het gebed bij de opening van het Woord wordt uitgesproken. Hierna mogen de kinderen naar voren komen. Eerst een, dan nog een, de leidster is er ook al. Vijf kinderen komen bij de dominee. Die praat met hen over het volksfeest van de afgelopen dagen. Het ene kind heeft meegedaan met de lampionoptocht, het andere is naar de kermis geweest. Het kaarsje in de kandelaar wordt aangestoken en dan gaan de kinderen naar een van de zaaltjes in de kerk. De eerste lezing is uit Genesis 32:2-22 waarna vers 1 van Psalm 86 gezongen wordt. De tweede lezing is het vervolg van de eerste lezing, Genesis 32:23 – 33:4 waarna uit het oude liedboek de verzen 1 en 2 van gezang 487 worden gezongen.
‘Wie niet sterk is, moet slim zijn. Dat zou je het motto kunnen noemen van het leven van Jakob’, zo begint de dominee zijn overdenking. Bij de geboorte hield Jakob de hiel van Esau vast. De naam Jakob komt er vandaan, hielenlichter of hij die bedriegt. Dat bedriegen zit Jakob in het bloed. Hij strijdt om het eerstgeboorterecht en de vaderlijke zegen. Was de laatste en wilde de eerste zijn. Jakob merkt dat er een keerzijde aan zit. Een gestolen zegen is niet hetzelfde als een spontane zegen. Zo komen we Jakob in dit verhaal tegen. Hij draagt de gevolgen van zijn bedrog met zich mee, 20 jaar is hij weggeweest van huis. Dat kan niet zo doorgaan en het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Jakob wil terug naar huis en gaat op weg al is het met lood in de schoenen. Hij loopt het risico Esau te ontmoeten. Daar ziet hij als een berg tegen op.
Wie had dat gedacht, Jakob is iemand die alles in de hand lijkt te hebben. Toch zit hij hier flink in de piepzak. Hij is zo bang als een wezel als hij hoort dat Esau met 400 man naar hem onderweg is. Hij neemt maatregelen. Eerst verdeelt hij zijn mensen en vee in twee groepen. Dan stuurt hij knechten vooruit met veel vee als een soort relatiegeschenk. Zo dekt hij zich op allerlei manieren in. Wie niet sterk is, moet slim zijn. Maar is het genoeg? Kan Jakob op deze manier verder gaan? Nee, dat kan hij niet. Als hij niet zelf eerst verandert kan er geen verzoening komen en geen nieuw begin. Jakob heeft dat zelf goed in de gaten. Al die tijd dat hij op de vlucht is voor Esau moet hij een gevoel van onbehagen gehad hebben. Ook wij weten haarfijn dat iets niet klopt in ons leven. Soms is er iets speciaals voor nodig om dat te beseffen. Zo is het ook bij Jakob. Hij treedt opeens Esau met open vizier tegemoet. Hij beseft dat hij meer te ontvangen heeft dan te geven. Tot zeven keer toe maakt hij een diepe buiging. Voor het zover is, is er wel iets anders gebeurd.
Dat lezen we in het verhaal van de strijd bij de Jabbok. Een mysterieus verhaal waarin niet duidelijk wordt met wie we te doen hebben. Iemand worstelt met Jakob. Wie was die iemand? Was het een engel, was het God? We weten het niet. In ieder geval komt Jakob er heel anders uit te voorschijn dan hij er inging. Jakob wordt geconfronteerd met zichzelf. Hoe luidt je naam? Het valt niet mee om dan te moeten zeggen: “Mijn naam is Jakob’. Bedrieger. Maar het kan ook heel bevrijdend zijn om te laten zien wie je ten diepste bent. Misschien kent u ze wel, mensen die zich opgelucht voelden als ze tegen u zeiden wie ze werkelijk zijn. Mensen die hun masker aflegden, die zich niet meer schaamden om zich te schamen. Misschien is dat een van God gegeven mogelijkheid. Jakob accepteert hem. Hij erkent dat hij een bedrieger is en hunkert ernaar om nu echt gezegend te worden. Op dat moment krijgt hij een nieuwe naam: Israël, hij die strijdt met God. Door het gevecht met zichzelf en met God kon hij opstaan tot een nieuw leven. Een leven onder de zegen van God. Hij heeft gen trucjes meer nodig om Esau, zijn broeder, tegemoet te treden. Vertrouwen op een ander kun je alleen als je jezelf vertrouwt. Jezelf vertrouwen kun je alleen als je niet om jezelf heenloopt maar als je je open stelt voor de zegen van God. Dan kan het leven opnieuw beginnen.
Dat is wat we uit dit verhaal kunnen leren. Soms kun je iets hebben met een ander, soms ben je in het onreine met je eigen leven. Wat doe je ermee? Blijf je ermee rondlopen, laat je je geest erdoor vergiftigen of durf je opnieuw te beginnen? Het mag raar klinken maar mensen beginnen niet zo gauw opnieuw. We zijn heel conservatief, we leven vanuit vaste patronen en vastomlijnde gedachten. Opnieuw beginnen heeft alles te maken met open staan voor elkaar en elkaar de ruimte geven. En jezelf de ruimte geven voor nieuwe ervaringen. Niet denken dat alles is zoals het is, maar open staan voor het waaien van de Geest van God. Misschien is er iets in jouw leven, iets in je relatie met iemand of iets in je relatie met God dat verdient om opnieuw te beginnen. Het zal nooit zonder worsteling gaan. Soms moet je knokken, met jezelf of met dingen die het leven je voorlegt. In dat gevecht kun je tot je eigen zegen zomaar ervaren dat je een engel van God bent tegen gekomen. Dat het de Geest van God is die je doet opstaan tot een nieuw leven. Moge die Geest ons telkens weer helpen, moge Hij ons vreugde geven en openheid. Om mens te zijn voor het aangezicht van God tot zegen voor onszelf en tot heil van onze naaste.
Na het amen van de preek worden de verzen 1,2 en 3 van lied 837 gezongen. Hierna volgt een afkondiging van overlijden van een gemeentelid waarna de verzen 1,6 en 7 van lied 512 worden gezongen. De dank- en voorbeden worden uitgesproken, de collecte wordt gehouden, de kinderen komen weer binnen en de slotzang is lied 416. Daarvan verschijnt geen tekst op de schermen, toch zingt de gemeente mee. De dominee denkt dat er is geplaybackt en gaat ervan uit dat Simon Everts, die de beamer aanstuurt, de tekst niet zo gauw heeft kunnen vinden. Hierna geeft de dominee de kerkgangers de zegen van de Heer mee.
In de aangeleverde liturgie stond Gezang 416 i.p.v. Lied 416.
Vandaar de vewarring. De tekst van Gezang 416 verscheen kort op het scherm.