Vanmorgen hoorde ik op de radio in het programma ‘Vroege Vogels’ een gesprek over ganzen. Het geluid van de verschillende ganzen werd ten gehore gebracht. Het bekendste geluid is dat van kolganzen omdat daar, in de winter, tegen een miljoen van in Nederland zijn. Het is het geluid dat ik uit duizenden ken. Ook het geluid van de grauwe gans liet men horen. Wat rauwer dan van de kolgans. De grauwe gans is standvogel in Nederland geworden en zorgt voor veel overlast en schade. Dan was er het geluid van de rotgans. Die heb ik in het Noorden van Friesland vaak gehoord. Een ganzensoort die laat, in mei, naar het Noorden van Siberië vertrekt en buitendijks bij Ferwerderadeel in groten getale voorkwam. Het geluid van de brandgans is goed te herkennen, het hoort als geblaf. Maar dat heb ik vanmorgen niet gehoord, ik was naar de kerk gegaan. Vanmiddag ben ik benieuwd of de ganzen, met name de kolganzen, er al weer zijn. Nog nooit zo vroeg in het najaar ben ik naar de Bienener Altrhein, tussen Rees en Emmerich, gegaan. Het is koud en guur weer, bij een lage temperatuur staat er een stevige bries. Ik ben er op gekleed, behalve een warme muts.
Even buiten Dinxperlo zit een weiland vol ganzen. Onmiskenbaar kollen. Achter dat weiland het open water van de zandwinplas van Kieswerk Breels. Dichtbij open water en dichtbij voedsel, een ideale plek voor deze gans. Hoe zou het in het natuurgebied van de Bienener Altrhein zijn? Het moet er droog zijn. Zijn de weilanden niet te schraal? Staat er wel water in de Rijnstrangen? Als ik bij Bienen afsla naar het gebied is het eerste dat opvalt dat de bandijk om het gebied wordt opgehoogd en versterkt. In Nederland gebeurde dat, na het hoge water in de grote rivieren in de negentiger jaren, op stel en sprong, in Duitsland heeft men er een meerjarenplan van gemaakt. Wel vraag ik me af of bij Spijk, bij de grote ronde steen ‘Und so weiter’, waar de Rijn ons land binnenstroomt, de dijken nu op gelijke hoogte zijn. Op de brug over de eerste oude Rijnstrang kijk ik even naar rechts. De strang staat droog, gras groeit op de bodem. Daar kunnen de ganzen ’s nachts niet op het water liggen. Ze zijn er wel. Bij de T-splitsing zit een weiland vol ganzen. Ik ga rechtsaf en volg de weg die de scheiding vormt tussen het natuurgebied – tussen bandijk en de weg – en het landbouwgebied daartegenover. Voorbij de grote boerderij op een terp zitten ze, duizenden. Aan beide zijden van de weg. Voornamelijk kollen, maar op de akkers van het landbouwgebied moeten ook grauwe ganzen, of rietganzen, zitten. Ze zijn nog onrustig, misschien zijn de weilanden te schraal, misschien zijn ze enkele dagen geleden gearriveerd. Op de weilanden groeit weinig gras, het is ook niet overal groen.
Voorbij de ruïneboerderij pak ik de verrekijker. Wat zit daar op de scheiding van twee weilanden? Het is een liggende koe. Verderop zijn er meer koeien. Voorbij de achterste boerderij ben ik benieuwd of er water in de andere oude Rijnstrang staat. Achterin niet, halverwege ligt er wat water in de bedding. Bij de volgende boerderij is het of een torenvalkje mij niet duldt. De vogel scheert agressief langs me. Ik rij naar de Rijn bij visrestaurant Nass. Het lage Rijnwater trekt veel bekijks. Het scheepvaartverkeer is druk. Meer boten vervoeren dezelfde hoeveelheid goederen, de diepgang van de boten is, wanneer het peil meer dan zes meter lager is, beperkt. Er moet heel wat regen of sneeuw vallen eer het peil op normale hoogte is. Of zo hoog als begin januari van dit jaar. Toen was Nass niet te bereiken en werden de bewoners van op terpen gelegen boerderijen met een boot van de brandweer van huis gehaald en naar huis gebracht. Op de terugweg kom ik weer langs Kieswerk Breels, de kollen zijn vertrokken, er zitten enkele tientallen Nijlganzen.