Tijdens de wandeling naar de Oosterkerk schijnt de zon volop, maar fris is het wel. De temperatuur is vannacht flink gedaald en een briesje doet dat voelen. Een kerkganger zie ik afslaan naar de Zuiderkerk maar even later fietst hij toch naar de Oosterkerk. Bij binnenkomst speelt Gerard Wesselink op het orgel. Reinier Demkes heet de kerkgangers welkom. De voorganger is ds. Wilma Onderwaater, de opbrengst van de collecte tijdens de dienst is bestemd voor het werelddiaconaat en bij de uitgang voor de kerk. De verzen 1 en 3 van Psalm 42 worden gezongen waarna stil gebed, woord van verwachting en groet volgen. ‘We komen samen om te zoeken naar Gods aanwezigheid en naar wegen van geloof’, zegt de dominee ter inleiding van het drempelgebed waarna lied 833 twee keer wordt gezongen. ‘Hier samen gekomen als deel van Gods vergeten we niet wat er in onze wereld gebeurt. Laten we God om ontferming aanroepen’. Na het Kyriegebed zegt de dominee dat we blijven bidden omdat we geloven dat God onze wereld niet aan zichzelf overlaat. God ziet mensen en laat hen niet los en God is trouw aan wat Hij begonnen is. Laten we zingen. De verzen 1 en 2 van Psalm 150 worden gezongen. Ook vanmorgen willen we de Bijbel weer openslaan, bidden we het gebed bij de opening van het Woord.
De dominee leidt de eerste lezing in. Vanmorgen gaat het om Psalm 10. Afgelopen januari was er een muziekdienst waarin de dominee verteld heeft dat Psalm 9 en Psalm 10 een geheel vormen. Dat is te zien aan de dichtvorm. Het is een acrostichon of lettervers. Elk paar verzen begint steeds met een volgende letter van het Hebreeuwse alfabet. Net als Psalm 9 is Psalm 10 niet gemakkelijk maar wel heel actueel. Psalm 10 wordt gelezen, de dominee leest het in de NBG vertaling, bij vers 14 zegt ze dat: ‘Gij ziet het, want Gij aanschouwt moeite en verdriet, om het in uw hand te leggen.’ Lied 824 – niet zo bekend – past hier goed bij, de organist speelt de melodie eerst voor. Hierna worden uit Johannes 20 de verzen 24 en 25 gelezen waarna de verzen 3 en 4 van lied 837 worden gezongen.
De dominee begint haar overdenking met het citeren van de eerste twee verzen van lied 824. ‘Vroeg ik mijn denken of God wel bestond – kreeg ik tot antwoord alleen een niet weten’ en ‘Vroeg ik mijn voeten – zo lang al op pad – wisten zij enkel van kuilen en stenen’. Dat lied trof de dominee. De aarzeling is zo herkenbaar, de twijfel zo raak. Is God er wel? En als God er wel is waarom grijpt Hij dan niet in? Afgelopen week sprak de dominee met iemand die zei: ‘Jullie hebben de mond vol van een God van liefde, waarom doet Hij niets tegen alle ellende? Ik geloof niet in God, ik geloof alleen in mezelf.’ De vertwijfeling in lied 824 is een worsteling die ook in Psalm 10 wordt geuit. Als er een Psalm actueel is dan is het Psalm 10 wel. ‘Waarom bent U zo ver?’ De Psalmdichter is verontwaardigd. Kijk toch eens naar de chaos en de ellende. Wat de dichter ziet is niet rechtvaardig, waarom houdt God zich op afstand?
Niet alleen nu, maar ook vroeger liepen mensen tegen deze vraag op. Ook toen worstelden ze met de vraag hoe ze God en het wereldgebeuren met elkaar moesten verbinden. Met verbijstering ziet de dichter mensen, hij noemt hen rasha of kwaadwilligen, zo leven dat andere mensen daar de dupe van worden. Zwakken, onschuldigen en weerlozen delven het onderspit. De kwaadwillige is louter op winst uit en meent aan niemand rekenschap af te hoeven leggen. Hij liegt en bedriegt, dreigt met geweld. Het meest onthutsende is de lef waarmee ze het doen. Ze lasteren God, er is geen God die hun daden ziet. Velen weten uit eigen ervaring hoever hun macht reikt. Fanatici die met aanslagen onschuldige burgers doden. Ze streven naar meer en meer, regeren tot eigen glorie. Ze deinzen er niet voor terug geweld in te zetten tegen eigen bevolking. Ze leven alsof er geen God is. Wie zal hen rekenschap vragen?
In Psalm 10 ontkennen de kwaadwilligen niet dat er een God zou bestaan, maar ze menen dat ze niets met Hem te maken hebben. Ze hebben de schijn volledig mee. Dat is de moeite van de psalmdichter. Waarom blijft God verborgen? De rasha grijpen dat aan om ongeremd hun gang te gaan. Dezelfde verborgenheid brengt de dichter tot wanhoop. Waarom, Heer, bent u zo ver? De kreet van de psalmdichter is zo herkenbaar. Keer op keer hoor je mensen die vraag stellen. Na het zoveelste bericht over ellende in wereld bekruipt die vraag jezelf. Als je ziet hoe mensen vastlopen door dingen die gebeuren in hun eigen leven en die zoeken naar een ervaring van Gods aanwezigheid. De vraag van de Psalmdichter is je eigen vraag.
‘Vroeg ik mijn handen: wisten zij enkel van grijpen in leegte. Vroeg ik mijn ogen, wisten zij enkel: het licht is geweken’. Psalm 10 gaat de indringende vraag naar lijden en onrecht niet uit de weg en doet ons stilstaan bij de vraag hoe wij omgaan met narigheid. De Psalmdichter sluit zijn ogen er niet voor. Hij trekt zich niet terug in een veilig leventje. Hij blijft vragen stellen en komt tot een dringend beroep op God. ‘Sta op, Heer, hef Uw hand, God’. Een heftig gebed, niet de manier waarop wij bidden. De dichter zet zijn frustratie en woede om in een vurig gebed. Dat God zich verre houdt, de ellendigen vergeet, wil er bij hem niet in. En dan. Bij vers 14 lezen we die opvallende overgang, de dichter spreekt een woord van vertrouwen. ‘U ziet de pijn en het verdriet’. Zien is in de Bijbel geen kijken op afstand maar betekent erin betrokken worden, ermee bezig gaan. ‘U ziet de pijn en verdriet en neemt het in Uw hand’.
Nog maar enkele weken geleden stonden we bij een kruis. Een Man veroordeeld tot de dood. Onschuldig ten onder gegaan aan het onrecht van de kwaadwilligen. Een Man die de klacht van de Psalmdichter ten diepste ervaren heeft. ‘Waarom, God, staat Gij van verre?’ Jezus neemt onze klacht over. God is geen God op afstand, geen verborgen God. Jezus handen werden doorboord. Wonden van onrecht en kwaadwillendheid. Het zijn deze doorboorde handen die Thomas te zien krijgt. Vroeg ik mijn denken of mijn Heer leeft, kreeg ik ten antwoord: Zie Mijn handen. Wie niet als Thomas kijkt, beseft niet de reikwijdte van de woorden van de Psalmdichter. De dichter weet: God staat niet van verre. Met hernieuwde kracht klinkt dan zijn gebed, gedreven door gerechtvaardigde boosheid. Oh Heer ontferm U, hef Uw hand. Een Kyrie dat niet doven mag. Vroeg ik mijn denken of God er wel is. Ik hoorde Zijn stem: Zie mijn handen. Diep in mij groeit een weten dat deze wereld in Zijn hand is. Diep in mij groeit de hoop en verwachting. Want in Jezus handen heeft God alle macht in hemel en op aarde gelegd . Onze hulp, ja mijn hulp, is in de hand van de Heer.
Na het amen van de preek wordt lied 916 gezongen waarna de dominee eerst een blij bericht leest. A.s. vrijdag wordt het huwelijk van twee jonge leden van de gemeente ingezegend. Dan verzoekt de dominee de kerkgangers te gaan staan en leest een bericht van overlijden van een lid van de gemeente voor waarna de verzen 1 en 4 van lied 913 worden gezongen. De dank- en voorbeden worden gevolgd door stil gebed en afgesloten met het zingen van het Onze Vader volgens lied 1006. Tijdens de collecte laat de organist welluidend orgelspel horen. Als slotlied worden de verzen 1 en 5 van lied 864 gezongen waarna de dominee de Zegen uitspreekt.