Vanmorgen wordt Herman Derk Jan Bram gedoopt in de Oude Helenakerk. Een foto van hem staat op de voorkant van de liturgie die bij de ingang ligt. Aan het eind van de dienst speelt Harry van Wijk een concerto van Bach op het orgel. Prachtige muziek. Orgelmuziek klinkt ook bij binnenkomst. Marlies Heideman heet de kerkgangers welkom en leest de mededelingen. De voorganger is ds. Wim Everts en de collecte tijdens de dienst is bestemd voor het Restauratiefonds (dat beoogt het kerkgebouw in stand te houden). Na het zingen van de verzen 1 en 3 van Psalm 42 wordt bemoediging en groet uitgesproken, drie verzen van het lied ‘Wordt stil nu de Ene tot ons komt’ worden gezongen en de dominee spreekt een gebed uit. De kinderen mogen naar voren komen, ik zie er vijf. De dominee vindt hen wat onwennig en vraagt of ze wel eens in de kerk zijn geweest. Dat ze weten dat er zo mooi gezongen wordt? Het lichtje wordt aangestoken en met het lichtje verlaten ze de kerk om in gebouw Elim naar de nevendienst te gaan.
De eerste lezing is uit Exodus 17:1-7, het volk in de woestijn heeft dorst, waarna de verzen 1,2 en 3 van lied 655 worden gezongen. De tweede lezing is uit Johannes 7:1-10, vers 37-39 en 8:12 waarna lied 339F en vers 3 van lied 531 worden gezongen. Zijn overdenking begint de dominee met te zeggen dat water een van de meest elementaire dingen is die er zijn. Water is in de Bijbel een woord met een diepere betekenis. Het staat voor alles wat van levensbelang is. Na de bevrijding uit Egypte trekt het volk van Israël door de woestijn waar het dor en droog is. Ze maken Mozes verwijten. ‘Wil je ons in de woestijn van dorst laten sterven?’ Ze voelen zich in de steek gelaten. Is God er wel? De tocht door de woestijn valt hen zwaar. Dagelijks de brandende zon, het beloofde land is ver en nu is er geen water.
Het gaan door de woestijn is een beeld voor de weg die wij in ons leven moeten gaan. We zijn onderweg en soms ervaren we dat als een weg door de woestijn. De verlatenheid, de leegte, de uitzichtloosheid die je soms ervaart. De honger en de dorst. Vanwaar komen we en waar gaan we heen? Wat geeft ons leven troost en kracht om het vol te houden? Waar is de bron waaruit we kunnen drinken? Mensen krijgen telkens dorst, dorsten naar alles wat ze nodig hebben om te kunnen leven. Niet alleen naar materiële dingen maar ook naar liefde, aandacht en geborgenheid. Naar alles wat zin en betekenis geeft aan ons leven. De dichter van Psalm 42 zegt: ‘Mijn ziel dorst naar God’. Of zoals we zongen: ‘Evenals een moede hinde naar het klare water smacht, schreeuwt mijn ziel om God te vinden’. Is dat niet onze diepste dorst? Dat behoort tot ons mens zijn. Zo heeft God ons gemaakt, als mensen met diep in ons dorst dat alleen door God te stillen is. Een leegte en verlangen die alleen door God gevuld kan worden. Het herinnert ons eraan dat de oorsprong van ons leven niet bij onszelf ligt maar bij God. Dat God ons leven draagt en dat alleen bij God leven en toekomst is. Augustinus heeft ook naar God verlangd. Hij zei het eens zo: ‘Jarenlang heb ik God gezocht. Ik zocht Hem buiten mij, maar al die tijd was Hij al in mij’. Juist dat zoeken en verlangen naar God is een teken van Zijn aanwezigheid.
Ook in het Evangelie gaat het om het water en dorst hebben. In Jeruzalem wordt het Loofhuttenfeest gevierd, zeven dagen duurt het. In het geheim is Jezus er naar toe gegaan. De priesters halen elke dag water uit de vijver van Siloam en brengen dat in een gouden kruik naar de tempel. Het wordt aan de voet van het altaar uitgegoten en dan worden woorden uit Jesaja gesproken. ‘Vol vreugde zullen jullie water putten uit de bron van de redding’. Dat zijn de kernwoorden van het Loofhuttenfeest. Ook Ezechiël spreekt over water. Bijvoorbeeld met zijn visioen van de rivier. Die begint te stromen vanaf het altaar, wordt steeds groter en dieper en geeft leven aan bomen en vruchten, mens en dier. Levend water, het is een beeld van Gods Geest die in de wereld wil stromen om overal leven te brengen. De symboliek van het water van het Loofhuttenfeest verwijst naar wat de profeten zeggen. De laatste dag is het hoogtepunt van het feest. Dan ineens is Jezus er. Hij zegt: ‘Laat wie dorst heeft bij Mij komen en drinken. Rivieren van levend water zullen stromen uit het hart van wie in Mij gelooft’. Jezus betrekt het op Zichzelf om aan te geven wie Hij is en waartoe Hij gekomen is. Johannes verduidelijkt wat er met dat levend water wordt bedoeld. ‘Jezus doelde op de Geest van God’. De Geest van God is de scheppende kracht die van God uitgaat. Jezus nodigt de mensen uit om die kracht te ervaren, als de kracht van Gods liefde. Paulus zegt in een van zijn brieven: ‘Dat de liefde van God als water in ons hart is uitgestort’. Zoals water een kruik vult, zo wil Gods liefde ons hart vullen.
Ook tot ons worden die woorden gesproken: ‘Laat wie dorst heeft tot Mij komen’. Wij mogen tot Hem komen en drinken van het levende water. Wie van dat water drinkt, lest niet alleen zijn eigen dorst maar wordt zelf tot een bron van zegen voor anderen. Jezus zegt: ‘Stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien’. Wat je ontvangen hebt dat geef je ook door aan anderen. Iets wat anderen verfrist, opbeurt en nieuwe krachten geeft. De liefde van God wil gaan van mens tot mens. We mogen drinken van het levende water. Dat vieren we ook met de doop. Met de doop van Bram brengen zijn ouders hem naar het water van de bron. Dat is het liefste dat wij willen, dat ook onze kinderen het levende water zullen vinden. Dat ook zij ontdekken dat we alleen leven van de liefde van God. De liefde die zin en betekenis geeft aan ons leven. Die ons kracht en inspiratie geeft om het vol te houden en verder te gaan. Bij de doop zegt God tot ons: ‘Ik heb je lief, laat Mijn liefde voor jou de bron zijn. Leef vanuit Mijn liefde, je mag er zijn om wie je bent’. Een mens door God gekend en bemind. God zegt bij de doop: ‘Ik ken je bij naam, Ik zal er altijd voor je zijn, Ik laat je nooit alleen’.
Na het amen van de preek wordt lied 17 uit ‘Met andere woorden’ gezongen waarna de viering van de doop begint. De kinderen van de nevendienst komen weer binnen en de dominee spreekt enkele inleidende woorden. De dopeling heeft al een broertje en met hem zijn de ouders naar de kerk gekomen. Daarmee zeggen ze dat het geloof voor hen belangrijk is en dat ze dat willen doorgeven. Met de doop vragen de ouders om Gods zegen. De doopkaars van het oudere broertje wordt aangestoken. Dopen is gaan door het water en beademd worden met nieuw leven. De ouders beantwoorden de vraag naar de naam van de dopeling, van lied 355 worden de verzen 1,2,3,4 en 6 gezongen, het doopgebed wordt uitgesproken, de doopvragen gesteld waarna Bram wordt gedoopt. Twee verzen van het lied ‘Zoals de vlinders leven’ worden gezongen, een jongen geeft een witte roos aan de doopouders waarna de doopkaars wordt aangestoken. Marlies, doopmoeder, leest een gedicht.
Na een afkondiging van overlijden van een lid van de gemeente worden drie verzen van lied 23B gezongen. Hierna volgen de dank- en voorbeden afgesloten met het Onze Vader. Tijdens de collecte speelt Harry van Wijk het Concerto in C dur, BWV 595, van Johann Sebastian Bach. Prachtige muziek. Ik dacht dat er applaus zou volgen maar het slotlied wordt ingezet, van lied 634 worden de verzen 1 en 2 gezongen. Hierna spreekt de dominee de Zegenbede uit.