Er is vanmorgen dienst in de Oosterkerk. Drie jaar geleden is besloten deze kerk af te stoten, maar is nog niet verkocht. Over de twee overige kerkgebouwen is discussie. De vraag is of over de Oude Helenakerk besprekingen met de Stichting Oude Gelderse Kerken zullen beginnen over overdracht in eigendom en beheer aan die stichting en de Zuiderkerk in eigendom behouden. Twee keer in de afgelopen week werd ik hierover benaderd. En ik hoorde dat de zogenaamde groep Oude Helenakerk de komende week weer bijeen zou komen. De dienst vanmorgen wordt begeleid door Hans te Winkel op het orgel en de voorganger is ds. Wim Everts. Jorieke van Lochem heet de kerkgangers welkom en leest de mededelingen. De verzen 1,2 en 3 van Psalm 146 worden gezongen waarna votum en groet volgen. Van lied 220 worden de verzen 1,2 en 4 gezongen waarna de dominee het gebed voor de nood van de wereld uitspreekt. Daarna zegt de dominee (zonder het te merken): ‘We zingen nu ons slotlied, lied 303’. We kunnen wel naar huis gaan, hoor ik iemand fluisteren. De kinderen mogen naar voren komen maar de dominee zegt dat er geen leidster is. Dan moet er wel een gemeentelid zijn die daartoe bereid is. Gelukkig stapt Heidi Ebbers naar voren die met 6 kinderen naar een nevenruimte gaat. Het gebed bij de opening van het Woord wordt uitgesproken en de eerste lezing is uit Prediker 2:1-11. De verzen 5 en 6 van Psalm 62 worden gezongen waarna Lucas 12:13-21 gelezen wordt.
Na het zingen van lied 718 begint de dominee aan zijn overdenking. Het zijn belangrijke vragen waar het in het gelezen Bijbelgedeelte over gaat. Waar gaat het om in je leven, waar besteedt je je tijd en energie aan? Gaat het erom alles te hebben wat je hart begeert? Of gaat het om een belangrijke maatschappelijke positie? Met de gelijkenis over de rijke dwaas maakt Jezus duidelijk dat het niet gaat om materiële dingen maar om wie je als mens bent voor God en de ander. Jezus vertelt over een man wiens land veel heeft opgebracht. Zijn schuren zijn te klein. Wat moet hij doen. Als je verder leest merk je dat de man alleen is. Hij heeft het steeds over zichzelf. Het is steeds ik en ik. Tot zes keer toe. Deze man is alleen nog bezig met zichzelf, in zichzelf gekeerd. Luther noemde dat eens de in zichzelf gekromde mens. Een mens die de ander is kwijtgeraakt. Hij spreekt tegenover God zijn dankbaarheid niet uit. Hij heeft niet door dat de opbrengst een geschenk is. Als je vraagt waarvan hij leeft, wijst hij op de dingen die hij zelf gedaan heeft. Hij heeft niet door dat hij leeft van wat God hem gegeven heeft. Hij heeft geen oog voor het geheim van het leven en heeft niet door dat zijn leven niet tot zijn bezit hoort. Dan staat God opeens voor hem. ‘Nog deze nacht zal het leven van je worden teruggevorderd. Voor wie zijn dan de schatten die je hebt opgeslagen?’ De man wordt dwaas genoemd omdat hij alleen maar voor zichzelf leefde.
Het gaat in het gelezen Bijbelgedeelte om de vraag wat je na je leven achterlaat. Alleen materiële dingen? Wel belangrijk is wat je nalaat aan liefde, trouw, goedheid, waarheid, gerechtigheid en schoonheid. Dat zijn schatten die blijvende waarde hebben. De man was rijk maar staat nu in totale armoede voor God. De tijd waarin hij bezig is geweest met het vergaren van geld en goed is verloren tijd. Lucht en leegte, zegt de Prediker. Dat heeft hij nagestreefd. Ook de Prediker heeft dat ervaren. Hij heeft van alles geprobeerd, het is najagen van wind. Misschien herkennen wij ook die ervaring van zinloosheid. Dat we ons afvragen waarom we de dingen doen die we doen. De Prediker ziet de betrekkelijkheid van alle dingen. Maar we begrijpen Prediker verkeerd als we denken dat ons hele bestaan onderworpen is aan vergeefsheid. Prediker wil duidelijk maken dat er onderscheid is tussen dingen die in het leven echt belangrijk zijn en dingen die dat niet zijn. In de figuur van de rijke dwaas en het beeld dat Prediker schetst herkennen we veel van de moderne mens. Eindeloos veel dingen moeten en willen en op zichzelf gericht zijn. Het kan je helemaal in beslag nemen en het gevoel geven dat je geleefd wordt. De vraag die het Bijbelgedeelte ons stelt is: Wat win je ermee? ‘Je kunt misschien wel de hele wereld winnen, maar als je schade lijdt aan je ziel wat heb je er dan aan?’, zegt Jezus elders. Het leven is kort en glipt je door de vingers. Dan kom je tot de ontdekking dat je niet echt geleefd hebt. Onze bestemming is dat we gericht zijn op de ander, op God en op onszelf. Mens zijn betekent in relatie staan met God die ons het leven gegeven heeft en met de wereld waarin we leven. Hoe goed is het om stil te staan en te ontdekken waarvan en waarom we leven. Om te ontdekken dat we de meest waardevolle dingen in ons leven niet zelf tot stand kunnen brengen. Ze vallen ons toe: liefde, vriendschap, geluk, het ervaren van zin en betekenis in ons leven. Het gaat uiteindelijk niet om wat wij bezitten maar om de vraag wie we mogen zijn voor God en voor elkaar. Dat is de kern van ons geloof.
Jezus wil voorkomen dat we alleen maar voor onszelf bezig zijn. De tijd die we leven moeten we delen met anderen. Wat heb je eraan als je alleen maar geld en goed nalaat. Veel belangrijker is wat je nalaat aan liefde, schoonheid, waarheid en goedheid. Het geloof zegt dat die dingen voor God eeuwigheidswaarde hebben. God zal het bewaren, of zoals Prediker het verderop zegt, God zoekt op wat voorbijgegaan is. Al het goede, alle liefde, alles wat zin en betekenis gaf aan ons leven. Dat zal niet verdwijnen in het eeuwig niets, maar het zal bij God zijn. In Gods toekomst zal alles zijn uiteindelijke vervulling krijgen. Dit te mogen weten geeft zin en betekenis aan ons leven. We leven niet in een koud en betekenisloos heelal dat onverschillig staat tegenover al deze waarden. Het geloof zegt dat God de wereld geschapen heeft met het oog op de verwerkelijking van deze waarden van liefde, schoonheid, waarheid en goedheid. Dat is de zin van ons bestaan dat we daarin onze eigen bijdrage mogen leveren.
Jezus spreekt over rijk zijn bij God. Dat is een manier van leven waarin je dicht bij God leeft en waarin je open staat voor de wereld om je heen met een bewogen hart. Dat je je laat raken door de nood van de ander. De rijke man moest ervaren dat zijn leven niet tot zijn eigendom behoort. Maar we mogen er wel op vertrouwen dat God, als we aan het einde van ons leven gekomen zijn, ons ook dan vasthoudt. Dat er bij God leven en toekomst is tot in eeuwigheid. Heb vertrouwen, wees je ervan bewust waarvoor en waarvan je leeft. Laat je leven niet beheersen door allerlei materiële zorgen. Zoek niet alleen het grote, maar zie ook het bijzondere van het kleine. Hoe kostbaar ook de kleine dingen kunnen zijn. Leef met aandacht voor wat er om je heen gebeurt. Wees barmhartig en koester wat voor je waardevol is. De liefde, de vriendschap, het geluk dat je ervaren mag, de schoonheid van de Schepping waarvan je genieten mag. Zie hoe alles een geschenk is van God en leef in dankbaarheid.
Na het amen van de preek klinkt orgelspel en vervolgens worden alle verzen van lied 984 gezongen. Er is een afkondiging van overlijden van een lid van de gemeente waarna vers 5 van lied 911 wordt gezongen. De dank- en voorbeden worden uitgesproken waarna stil gebed en het Onze Vader volgen. Na de collecte wordt lied 985 gezongen en na de zegen wordt lied 415 gezongen.