Gisteravond was de eerste aflevering van ‘Nationaal Oorlogsarchief open’ op televisie. Zelden heb ik zo geboeid naar de televisie zitten kijken. Een vrouw vertelt aan de hand van een foto waarbij ze als 6 maanden oud kind in de arm van haar moeder ligt. De ouders zijn Joden die hun dochter een paar maand naar een onderduikadres brengen. De ouders worden verraden en worden vermoord. Het verraad levert de verrader 15 gulden op, zeven gulden en vijftig cent per Jood. Het kind overleeft en nu heeft ze als oude vrouw de naam van de verrader gevonden. Ik heb vandaag twee namen ingetypt. Van een bekende NSB-er in mijn geboortedorp Zuidlaren. Twee dossiers en een veroordeling door de rechtbank. De ander die ik heb opgezocht heeft mijn vader in 1928 benoemd tot directeur van het Oosting Instituut in Emmen. De naam van mijn vader staat op een monumentje ter herdenking van verzetsmensen van de psychiatrische inrichting Dennenoord te Zuidlaren. Degene die mijn vader benoemd is na de oorlog veroordeeld en heeft gevangen gezeten. Ik noem hem ‘meester B’. De verhouding tussen mijn vader en hem is een bijzondere. Ik zal putten uit mijn herinnering en het ‘Levensverhaal van Lambertus Bouwers’, mijn vader.
Mijn vader is geboren in 1900 in Zuidbarge bij Emmen. Hij was zoon van een kleine boer en werkte bij verschillende boeren, volgde cursussen, haalde diploma’s en ging naar de Jongelingsvereniging op Gereformeerde Grondslag. Meester B, geboren in 1889, was burgemeester van Hoogeveen geweest en daarna aangetreden in Emmen. De helft van de beroepsbevolking in Emmen was arbeider. Er was grote werkloosheid, de steun bedroeg 10 gulden per week. Meester B wilde daar wat aan doen. Hij wilde de pluimveeteelt bevorderen. Op grond van de Landarbeiderswet konden arbeiders een stukje grond krijgen en B wilde dat de arbeiders kippen gingen houden. De gemeente huurde een oud notarishuis met wat grond. Daar kwamen kippenhokken en er werd een bedrijfsleider gezocht. Mijn vader kende de bode van het gemeentehuis en zei tegen hem dat hij daar wel wat voor voelde. Een paar dagen later kwam de bode en vroeg mijn vader bij de burgemeester te komen. Dat deed hij direct en een week later was hij benoemd tot bedrijfsleider van ‘Het Oosting Instituut voor kleinveeteelt’ te Emmen. Eind 1928 zijn mijn vader en moeder getrouwd. Met meester B hield mijn vader in verschillende dorpen spreekbeurten over de kippenhouderij. De samenwerking duurde tot 1933 toen een bedrijfsleider werd gevraagd voor de boerderij van de psychiatrische inrichting Dennenoord te Zuidlaren opgericht door de ‘Vereniging tot Christelijke Verzorging van Krankzinnigen en Zenuwlijders in Nederland’. Een stichting bestuurd door gereformeerden. Mijn vader wilde wel bedrijfsleider in Zuidlaren worden en besprak dat met zijn chef: meester B. Die was voorzitter van het bestuur van Dennenoord. Mijn vader moest op sollicitatiebezoek. De heren vroegen van alles en mijn vader beantwoorde de vragen naar tevredenheid. Toen zei meester B tegen een van de bestuursleden. ‘Je moet wat anders vragen, dit weet hij wel. Je moet hem vragen wat in art. 2 van de geloofsbelijdenis staat’. De vraag kwam en mijn vader antwoordde zonder aarzelen. Al gauw kwam de benoeming. Tot aan zijn dood in 1989 heeft mijn vader in Zuidlaren gewoond.
Met meester B bleef mijn vader contact houden. Maar hun wegen liepen anders. Meester B was gereformeerd en anti-revolutionair. Hij was op jonge leeftijd burgemeester geworden. Eerst van Hoogeveen daarna van Emmen. Hij had gedacht dat hij in de dertiger jaren promotie zou maken. Dat gebeurde niet. Hij was teleurgesteld in de ARP. Toen de Duitsers in een paar dagen Nederland onder de voet hadden gelopen, was hij er stellig van overtuigd dat er een nieuwe orde was aangebroken. De door de Duitsers opgelegde orde zou blijven. Meester B werd lid van de NSB. Prompt paste de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk van Emmen censura morum op hem toe. Hij mocht niet meer deelnemen aan het Avondmaal. Zo kwam er verwijdering tussen de werkelijkheid waarin hij verkeerde en het nest waaruit hij voortkwam. Hij werd in de oorlog Commissaris van Drenthe.
Mijn vader verleende hand- en hand-en-spandiensten aan het verzet. Tegen het eind van de oorlog zou de boerderij door de Duitsers gevorderd worden. Mijn ouders en hun vijf kinderen (ik was drie jaar) moesten maar een heenkomen zoeken. Wat zou ervan de boerderij terechtkomen? Mijn vader en moeder waren het erover eens dat het beste voor het bedrijf en voor ons zou zijn dat we bleven. Wie zou voor ons in de bres kunnen springen? Meester B wellicht. Mijn twee oudste zusters, toen 14 en 13, gingen op de fiets naar Assen en zochten meester B op. Die kon wel wat doen maar de Duitsers vroegen ook wat. Mijn ouders konden met hun gezin blijven maar we kregen wel inkwartiering van twee Duitse soldaten en van een NSB-er. Er werd nog wat gevraagd aan mijn ouders. Of we een onderduiker konden herbergen. Het gebeurde tegelijkertijd. De psychiatrische inrichting werd deels ontruimd, de patiënten gingen naar Franeker of andere inrichtingen. Bij ons kwamen vier mensen in huis. Twee Duitsers, een NSB-er en een onderduiker. De onderduiker, uit Groningen, ging door voor een patiënt. Er gebeurde meer. Het verzet van Noordoost Drenthe pleegde een grote overval en kreeg een grote hoeveelheid bonkaarten in handen. Die moesten worden verspreid. Een van die verspreiders was mijn vader.
Na de oorlog werd meester B opgepakt en zat drie jaar geïnterneerd in kamp Westerbork. Hij werd in 1948 veroordeeld en kwam direct vrij. Vrij kort daarna is hij geëmigreerd naar Zuid-Afrika. Tot aan het overlijden van meester B in 1971 heeft mijn vader met hem gecorrespondeerd. Enkele van de blauwe luchtpost brieven van meester B heb ik in mijn archief. Mijn vader heeft meester B nooit laten vallen. Ik denk dat hij hem zijn zonden heeft vergeven. Ik heb meester B op internet op de website van het CABR opgezocht. Wil ik alles weten dan moet ik naar Den Haag. Die moeite bespaar ik mezelf. Ik heb meester B ook in de boeken van Loe de Jong gezocht. Daarin komt hij slechts een keer voor. Aan het eind van de oorlog lieten de Duitsers verdedigingswerken graven. Tankgrachten, schuttersputjes, en dergelijke. Daarvoor zochten ze spitters. De burgemeesters moesten zorgen voor voldoende spitters. Nu citeer ik De Jong: “de NSB-er die commissaris van de provincie Drenthe was, meester B, weigerde medewerking aan de Duitse actie”.
Genoeg hierover, de serie over de oorlogsarchieven maakt ook bij mij nog wat los.
Beste Tijme,
Verhaal over je vader met interesse gelezen. Een rechtvaardig mens.
Vr. groet,
Jan