Vanmorgen zit ik op ons terras, lees de kranten van vrijdag en zaterdag en luister via mijn mobieltje naar NPO Klassiek. Het derde pianoconcert van Beethoven wordt aangekondigd. Prachtige muziek. Het roept wat in mijn herinnering wakker. Ooit heb ik een uitvoering in een concertzaal bijgewoond. Dat was in de toenmalige DDR in Schwerin. Het was tijdens een politieke reis van CDA-ers uit Friesland samen met CDU-ers uit Nedersachsen. De mensen in de zaal luisterden ademloos toe. In de pauze zag ik deze muziekliefhebbers en vroeg me af wat ze overdag voor beroep uitoefenden. Ze lachten nauwelijks en op straat zag je geen uitdrukking op de gezichten van de mensen. Het land bestaat niet meer.
In de kranten lees ik elk artikel over Israël en de Palestijnen. Over het leed dat Israël in Gaza aanricht. Zonder ophouden elke dag weer. Water en voedsel als wapen inzetten, het treft de gewone mensen hard. Vrouwen, ouderen en kinderen worden het slachtoffer. En dat zijn er inmiddels veel te veel. In een ander artikel verdedigt de burgemeester van Ramallah het recht op verzet tegen Israël. Het staat in Trouw van afgelopen zaterdag. Mijn interesse voor Israël en Palestina heeft een nieuwe impuls gekregen door het lezen van een boek van Nathan Thrall. Thrall heeft een Joodse moeder, was van 2010 tot 2020 directeur van het Arabisch-Israëlisch Project van de Internationale Crisis Groep te Jeruzalem. Zijn boek “Een dag uit het leven van Abed Salama” met als ondertitel ‘Een Palestijnse tragedie’ heeft de Pullitzer prijs van 2024 gewonnen. Op 16 februari 2012 vindt er een busongeluk op een weg vlak bij Jaba plaats. Een bus vol schoolkinderen van rond 5 jaar wordt aangereden door een zware truck met aanlegger. Zeven kinderen komen om, de bus vliegt in brand en de hulpdiensten komen pas als omstanders alle kinderen en hun begeleiders uit de bus hebben gehaald. De weg loopt vlak langs de muur rond Jeruzalem, ligt op Palestijns gebied en valt onder Israëlisch gezag. Onder de slachtoffers is de vijfjarige Milad Salama, zijn vader Abed Salama regelde op het laatste moment zijn deelname. Het boek heeft verschillende lagen. Familieverhoudingen van Palestijnen onderling, de dagelijks ellende en repressie van de staat Israël, de petite histoires van de personen die bij de afwikkeling van het ongeluk betrokken zijn. Het boek laat zien hoe wreed en onmenselijk de Israëlische bezetting van de Westoever is. Het ongeluk is niet te wijten aan de Israëliërs, maar het trage op gang komen van de hulpverlening wel. Ben je nog niet kritisch op het beleid van Israël dan ben je dat na het lezen van dit boek wel.
Het is een dilemma voor veel mensen in het Westen. Pal achter het bestaansrecht van Israël staan, vriend van Israël zijn en toch kritisch op het beleid van de regering van Israël kunnen zijn. Als je kritisch bent wordt je al gauw voor antisemiet uitgemaakt. Dat wil geen mens. Dan maar zwijgen? Zeker niet. Het geweld dat Israël gebruikt in de strijd tegen Hamas is alleen te rechtvaardigen als het geen burgerslachtoffers maakt. Maar het maakt onevenredig veel burgerslachtoffers. Daarom is kritiek gerechtvaardigd. Dat maakt je nog niet tot vijand van Israël of tot antisemiet. Het doet me denken aan 1967 en 1973. Toen stond Nederland als natie achter Israël. In die jaren vocht Israël tegen andere landen. Het vocht niet tegen Hamas of Hezbollah. Het vocht in 1973 om zijn bestaan. Het won, en Egypte en Jordanië sloten daarna vrede met Israël. Israël bezette de Westoever en Gaza. De Palestijnen kwamen in verzet. De eerste Intifada begon in dec. 1987, de tweede in 2000. In het boek van Nathan Thrall worden de levens van de hoofdpersonen verweven met deze gebeurtenissen. Onder de Israëlische bezetting gaat het om de vrijheden, de grondrechten, van mensen.
In Trouw van zaterdag ook een artikel over de vraag van de overheid: ‘Hoe wilt u oud worden’, onder de titel ‘Op weg naar de goede jaren’. Dat roept bij mij gemengde gevoelens op. Goede jaren? Wat versta je er onder? Zijn dat de jaren in een verzorgingstehuis? Mijn collega Marja van der Tas wil beslist niet in een verzorgingstehuis, zegt ze in dat artikel, en is ervan overtuigd dat haar kinderen haar zullen verzorgen wanneer dat nodig is. Ze was burgemeester en trad terug toen haar man en haar vader hulp nodig hadden. Er werden twee huizen verkocht en ze kocht een huis, een groter, terug. Daar konden allen in. Haar man en haar vader zijn inmiddels overleden. Met haar drie kinderen heeft zij besproken hoe het moet als zij niet meer voor haarzelf kan zorgen. Zij gaan de zorg voor mij delen. Ze zegt er wel bij dat ze niet weten wat de toekomst brengt. Heb je het dan nog wel zelf voor het zeggen? In eigen familie heb ik recent meegemaakt dat mijn zuster (90) en mijn zwager (92) plots naar een verzorgingstehuis moesten verhuizen. Beiden waren zorgbehoeftig en toen mijn zwager ziek werd, werd het de thuiszorg teveel en moesten ze.
Terwijl ik nog buiten de kranten doorneem wordt anderhalf uur later op NPO Klassiek een fado ten gehore gebracht. Ik begon met een concert. Meer dan twintig jaar geleden woonde ik een Fado-concert in Porto bij. Een Fado is een lied dat gaat over weemoed en verlangen. Het wordt gezongen door een vrouw. Haar man gaat de zee op, vissen of iets anders. Zij zingt over de mooie tijd die ze samen hadden. Ze verlangt ernaar dat hij terugkomt en verlangt naar weer een mooie tijd. ‘Op weg naar de goede jaren’ staat op de voorpagina van de katern van Trouw over het artikel van de vraag van de overheid. Zijn die jaren voor ouderen niet veeleer jaren van verlies en van inlevering? Van weemoed en van nauwelijks verlangen?
Bedankt Tijme,
Vr. groet,
Jan Schild