De dienst staat aangekondigd in Kerkvenster als Grasduindienst met als thema: ‘Zingen van blijdschap’. De liturgie die bij de ingang van de Oude Helenakerk ligt heeft als titel: ‘Grasduinen in het nieuwe liedboek’. In deze dienst maken we kennis met nieuwe liederen maar zingen we ook oude liederen aldus ds. Wim Everts die de dienst leidt. Waarna we lied 248 zingen ‘De dag door uwe gunst ontvangen’. Bij binnenkomst speelt Gerard Wesselink op het orgel en laat een klank horen die me opvalt. De cantorij onder leiding van Janieke Mollenhorst stelt zich op tegenover het orgel in het koor. Ouderling Wim Westerveld heet de aanwezigen welkom en steekt twee kaarsen aan waarna lied 284 wordt gezongen. Hierna wordt in wisselspraak tussen dominee en kerkgangers het voorbereidingsgebed gesproken gevolgd door lied 304 te zingen. Het Psalmengebed is lied 93a en klinkt als stem en tegenstem. De stem is de cantorij die van elk vers drie regels zingt waarna de gemeente de laatste regel zingt. Bij de laatste regel zet het orgel in. Het geheel klinkt als de cantorij met een helder geluid tegenover een sterker en zwaarder geluid van de kerkgangers. Deze wisselzang komt nog een paar keer voor en klinkt in deze ruimte aangenaam. Mooi en sereen durf ik ook wel te zeggen. Aan het eind van de dienst gebruikt Janieke de term: elkaar iets toezingen. Zo kan het ook worden beleefd. Nar mijn smaak een prima vorm om een lied met elkaar ten gehore te brengen. Na het zingen van lied 248 leest de dominee de tekst die in het liedboek op een pagina eerder staat. ‘De moerbeitoppen ruisten’, een gedicht van Nicolaas Beets.
‘De moerbeitoppen ruisten;’
God ging voorbij;
Neen, niet voorbij, hij toefde;
Hij wist wat ik behoefde,
En sprak tot mij;
Sprak tot mij in de stille,
De stille nacht;
Gedachten, die mij kwelden,
Vervolgden en ontstelden,
Verdreef hij zacht.
Hij liet zijn vrede dalen
Op ziel en zin;
‘k Voelde in zijn’ vaderarmen
Mij koestren en beschermen,
En sluimerde in.
De morgen, die mij wekte
Begroette ik blij.
Ik had zo zacht geslapen,
En Gij, mijn Schild en Wapen,
Waart nog nabij.
Voordat lied 253 wordt gezongen geeft de dominee een toelichting. Het is het enige lied in het liedboek dat uit IJsland komt. In dat lied is het land te proeven, de ruimte, sneeuw en ijs, de lucht, het Noorderlicht en de stilte, de alomvattende stilte. Na een gebed om het licht worden drie gedeelten uit de Bijbel gelezen afgewisseld met zingen van een lied. Gelezen wordt uit Jesaja 55:8-11 dat beantwoord wordt met lied 929 dat volgens de dominee verwijst naar dit Bijbelgedeelte. Dan wordt gelezen uit Kolossenzen 3:16 en 17 en Johannes 16:16-22 en de liederen 150a en 650 worden gezongen. Telkens worden wij in de Bijbel opgeroepen om te zingen, zo begint de dominee zijn overdenking. Paulus roept ons op psalmen en hymnen te zingen. In de psalmen klinkt het: ‘Loof hem’. Waarom die oproep? Omdat God dat van ons vraagt? God is niet als de mensen die voortdurend bejubeld willen worden, uit zijn op complimenten hoe goed ze wel zijn. God heeft Zijn glorie gezocht in ons geluk. Psalmen worden gezongen om blijdschap en verwondering. Om de trouw van God en dat wij mogen bestaan. Om de schoonheid van de Schepping en dat wij daar in mogen leven. Het is als wanneer je hebt genoten van een prachtig uitzicht en je dat tegen een ander wilt zeggen. Of genoten hebt van een mooi boek. De lofzang is het logisch vervolg op alles waarvan wij genieten mogen. Genieten is compleet als het onder woorden wordt gebracht en je het deelt met anderen. Maar een lied kan ook worden gezongen bij ziekte of verdriet. Dan weet je dat je in je diepste nood niet verlaten bent door God. In Zijn afscheidsrede spreekt Jezus over het verdriet van zijn discipelen. Die zijn bedroefd omdat Hij zal heengaan. Dat zal veranderen in blijdschap. Daarmee verwijst Jezus naar de weg die Hij zal gaan door lijden en dood naar opstanding en leven. Met Hem zal het Pasen worden. Daarom zingen we van blijdschap: ‘k Heb geloofd en daarom zing ik’. Het geloof is de bron van zingen. We zingen om te geloven. Daarom is het belangrijk de lofzang gaande te houden. Na het amen komt Janieke Mollenhorst achter de lezenaar en licht lied 100B toe. Psalm 100 kennen we wel, maar in het liedboek komt nu ook 100B voor. Na de eerste en de tweede regel zingen we door. Maar we kunnen het elkaar ook toezingen. Daartoe vormen we twee koren en ze verdeelt de kerkgangers daarin door een lijn te trekken door het midden. Zo zingen we lied 100B. Tijdens het zingen zie ik dat in heel kleine letters in het liedboek staat: allen I, allen II, koor I en koor II. Het zingen van dit lied klinkt mooi. De gebeden worden beantwoord met lied 921, een tekst in Latijn waarvan de vertaling luidt: ‘Christus, licht der wereld, wie U volgt heeft het licht dat leven geeft’. De collecte wordt gehouden, het slotlied is lied 655 en de zegenbede wordt beantwoord met lied 425.
Beste Tijme,
Ja dat welluidende gedicht van Nicolaas Beets. Heeft zelfs de Komrijbundel gehaald.
Vr. groet,
Jan