De foto die vanmorgen als achtergrond dient voor de teksten op de schermen voorin de Oosterkerk is een foto die in het buitengebied van Aalten is genomen. Bij binnenkomst staan de medewerkers aan de dienst erop. Voorganger is ds. Riemer Faber, de organist is Gerald Wesselink. Fop van Wijk heet de kerkgangers welkom en leest de afkondigingen waarna van Psalm 84 de verzen 1 en 3 worden gezongen. Na bemoediging en groet zegt de dominee dat het morgenlied, lied 216, prachtig past bij de foto op het scherm. Het is een fietspad langs een beek met op de achtergrond een rood dak tussen hoge bomen. Dat rode dak is van havezate ’t Walfort en de hoge bomen staan bij de bruggen over de beide beken, de Keizersbeek en de Slingebeek.
Na het gebed voor de nood van de wereld wordt lied 305 gezongen en na het gebed om de opening van het woord maakt de dominee een praatje met de kinderen. Dat zijn er vanmorgen elf. ‘Hebben jullie nog vakantie?’ en ‘hoe lang nog?’ zijn de vragen van de dominee. Morgen gaan de kinderen weer naar school. ‘Je bent nog gekleed in vakantiekleren’, zegt de dominee. ‘Wie gaat voor de eerste keer naar school?’ Niemand steekt de vinger op. ‘Heb je er zin in?’ Er wordt op gereageerd maar ‘dat klinkt niet enthousiast’ volgens de dominee. De kerkgangers reageren geamuseerd. De dominee zegt dat we in de kerk gaan praten over een verhaal van Mozes. Dan vraagt hij wie de kaars wil meenemen. Hij kijkt vragend rond, maar er is geen kind dat reageert. ‘Moet de koster of moet ik het dragen?’ Ook daar komt geen antwoord op. Dan maakt de dominee er een spelletje van. De kinderen moeten een getal raden. (Als ze consequent zijn doen ze daar niet aan mee). De dominee houdt één hand achter zijn rug. Het eerste kind raadt zes. ‘Ik heb maar vijf vingers’, zegt de dominee. Het derde antwoord is goed. ‘Jij bent de klos’, het meisje draagt het zonder tegenzin. ‘We gaan voor even uit elkaar’, is het lied dat wordt gezongen.
De Schriftlezingen zijn uit Exodus 5, 6 en 7. De dominee vertelt over het volk Israël dat door de farao geknecht wordt en dat Mozes tot taak krijgt om tot de farao te zeggen dat hij het volk moet laten gaan. Farao is hardnekkig. Mozes en Aaron bedenken een smoes. Daarop volgt de eerste lezing uit Exodus 5:1-23. Na het zingen van Psalm 77:3 volgt de tweede lezing uit Exodus 6:1-12 en 7:1-2 waarna vers 4 van Psalm 77 wordt gezongen. ‘Twijfel, wie kent het niet’, zo begint de dominee zijn verkondiging. Twijfel aan ons geloof, aan onze belijdenis of meer nog aan het bestaan van God. Twijfel, je kunt de bekende stelling ook omkeren: Wie niet twijfelt, gelooft niet. Dat zie je ook aan Mozes. Die twijfelt ook en zegt het met de woorden van de Psalm 23 ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?’ Mozes had, net als Jona, geprobeerd onder zijn opdracht uit te komen. Nu was het zover, na de tekenen van de slang en de melaatse hand. Het volk accepteert Mozes en Aaron als hun leiders en bevrijders. Zo gaan ze op pad naar de farao en ze weten dat ze het moeilijk zullen krijgen. Ze bedenken een smoes. ‘Dit zegt de Heer, de God van Israël: Laat mijn volk gaan, om in de woestijn ter ere van mij een feest te vieren’. ‘De Heer?’, farao heeft er nooit van gehoord. Laat die God eerst maar zijn macht bewijzen. Mozes en Aaron ziet hij als oproerkraaiers. Daarom draait hij de duimschroeven aan. Voortaan moet het volk van Israël zelf stro gaan zoeken. De farao probeert Mozes en Aaron en het volk van Israël tegen elkaar uit te spelen. Dat lijkt te lukken. Het volk verwijt Mozes en Aaron dat die de farao een stok hebben gegeven om het volk te slaan. De tegenstand komt van twee kanten. Van de farao en van het volk. Dat leidt tot vertwijfeling en wanhoop. Mozes richt zich tot God met de woorden: ‘U hebt uw volk niet bevrijd – integendeel!’ Mozes voelt zich verlaten juist waar hij zijn vertrouwen op God had gesteld.
Dat herkennen we. Als je de oorlogen en de rampen die er nu plaats vinden op je in laat werken dan rijst de vraag: Is God er eigenlijk wel? Of heeft Hij de wereld aan zij eigen lot overgelaten? Ook in eigen leven gebeuren er dingen waardoor je met je geloof in de knoop komt. In het gedicht ‘Voetstappen in het zand’ komt dat ook tot uitdrukking. Op de plek waar je het moeilijk hebt voel je je verlaten.
“Voetstappen in het zand..
Ik droomde eens en zie
ik liep aan ’t strand bij lage tij.
Ik was daar niet alleen,
want ook de Heer liep aan mijn zij.
We liepen samen het leven door,
en lieten in het zand,
een spoor van stappen; twee aan twee,
de Heer liep aan mijn hand.
Ik stopte en keek achter mij,
en zag mijn levensloop,
in tijden van geluk en vreugde,
van diepe smart en hoop.
Maar als ik het spoor goed bekeek,
zag ik langs heel de baan,
daar waar het juist het moeilijkst was,
maar één paar stappen staan.
Ik zei toen “Heer waarom dan toch?
Juist toen ik U nodig had,
juist toen ik zelf geen uitkomst zag,
op het zwaarste deel van mijn pad…”
De Heer keek toen vol liefde mij aan,
en antwoordde op mijn vragen;
“Mijn lieve kind, toen het moeilijk was,
toen heb ik jou gedragen…”
Zo voelt ook de dichter van psalm 77 het: “Heb ik steeds vergeefs geweten dat des Allerhoogsten kracht stand houdt tot het laatst geslacht?”. Mozes en Aaron blijven zich vastklampen aan God. Ze gaan als het ware in beroep bij God. ‘Is zijn trouw voorgoed verdwenen, zijn woord voor eens en altijd verstomd? Vergeet God genadig te zijn, verbergt zijn ontferming zich achter zijn toorn?’ In hun twijfel blijven ze zich toch nog met God verbonden voelen. Aan het begin van de preek zei ik dat er zoveel redenen zijn om aan het bestaan van God te twijfelen. Het geloof is niet een vaststaande zekerheid maar het is een weg op gaan. God geeft aan Mozes een woordvoerder, zijn broer Aaron. Soms hebben wij ook in ons leven iemand nodig die ons op weg helpt. In dat vertrouwen mogen we in het leven staan. Mogen wij ons wenden tot de God van Mozes en tot de God van Jezus. In Jezus laat God zijn ware gezicht zien. Laatst hoorde ik iemand het volgende zeggen. ‘De vaste grond waarop ik bouw, ligt niet in mij maar in Gods trouw’. Moge ons dat inspireren om te werken aan een wereld zoals God die bedoeld heeft.
Na het amen van de preek worden van lied 905 de verzen 1,3 en4 gezongen, is er een mededeling van overlijden waarna vers 3 van lied 951 wordt gezongen, volgt de collecte en is lied 425 het slotlied.