De kerkgangers moeten vanmorgen het waterkoude weer trotseren. In de Oude Helenakerk is het warm, Harry van Wijk speelt op het orgel, Riet Beernink leest de afkondigingen. De voorganger in deze dienst, waarin Josephine Charlotte Hermance gedoopt wordt, is ds. Wim Everts. Van Psalm 68 wordt vers 7 gezongen waarna bemoediging en groet volgen. Na het zingen van de verzen 1,2 en 4 van lied 280 spreekt de dominee een gebed uit waarna de kinderen naar voren mogen komen. ‘Weten jullie waar het licht vandaan komt?’, vraagt de dominee. ‘Van de zon’, is het antwoord. ‘De Bijbel zegt dat voordat de zon er was, was God er. Het eerste woord dat God spreekt is: Licht’, legt de dominee aan de zes kinderen en de kerkgangers uit. ‘Als jullie naar de nevendienst gaan, nemen jullie het licht van God mee’. De kinderen gaan onder aanvoering van het kleinste naar gebouw Elim. Hierna wordt van lied 162 het eerste vers gezongen. Gelezen wordt Genesis 1:1-5 waarna uit ‘Het liefste lied II’ lied 31 wordt gezongen. De tweede lezing is uit 1 Johannes 1:1-5 waarna de verzen 1 en 2 van lied 601 worden gezongen.
De tekst voor de overdenking is Johannes 8:12: ‘Jezus zei: Ik ben het licht voor de wereld. Wie mij volgt loopt nooit meer in de duisternis, maar heeft licht dat leven geeft’. Licht en duisternis is een bekend thema in de Bijbel. Genesis begint ermee. ‘De aarde was nog woest en doods, en duisternis lag over de oervloed.’ We zien het voor ons, de wereld in diepe duisternis. Toen er nog nooit licht op de wereld was geweest, toen sprak God: Er zij licht. In 1 Johannes lezen we: ‘God is licht, er is in Hem geen spoor van duisternis.’ Waar komt die duisternis vandaan? De Bijbel spreekt er niet over. De dominee citeert Augustinus die zei: Het kwade is de afwezigheid van het goede. Zo is het ook met licht en duisternis. Duisternis is de afwezigheid van het licht. Voor de Schepping was God er al, God was licht. Er was een lege ruimte en in die leegte was God niet. In die ruimte was er alleen duisternis.
Toen sprak God: Er zij licht. Het licht noemde Hij dag, de duisternis nacht. Het Scheppingsverhaal laat zien dat er zowel licht als duisternis is. De mens mag een bijdrage leveren aan Gods Schepping. De mens mag de ruimte vullen met licht, met goedheid en liefde. Maar er is ook leed. Dan verandert de mens licht in duisternis. Niet alle leed wordt veroorzaakt door de mens, dan is het een gegeven. Geloven is door de duisternis heen op zoek gaan naar het licht. Geloof begint met verwondering hoe alles in elkaar steekt, hoe alles op elkaar is afgestemd. Zo is ook de verwondering over de geboorte van een kind. Het is er niet zomaar, de liefde van God heeft het geschapen. Gods goedheid komt ons in de Schepping tegemoet.
God is met onze wereld nog onderweg naar Zijn eeuwig licht. Alle ruimte zal dan gevuld zijn met Gods licht. In het Evangelie wordt gezegd dat Jezus het licht van de wereld is. Het licht van God is in het leven van Jezus zichtbaar geworden. Zijn leven stond zo dicht bij God dat Gods licht door Hem heen straalt. Zijn licht is sterker dan alle duisternis. Het licht verwijst naar het lijden van Christus en het schijnt door zijn opstanding heen. Het woord Van God komt in Jezus tot leven. De Schepping is aangelegd om waarden als liefde en waarheid te verwezenlijken. Hoe donker het ook in ons leven mag zijn, Gods licht zal altijd met ons zijn. Wij zijn geroepen om dat licht te verspreiden en uit te dragen. Als kinderen heel klein zijn, zijn ze teer en rein. Als ze opgroeien krijgen ze ook deel aan de duisternis. Maar ze zijn niet daarvoor bestemd. Met de doop vieren we dat ze bestemd zijn voor het licht. Met de doop zegt God: Ja, Ik ben er voor jou, jij mag wandelen in Mijn licht.
Na het amen wordt lied 286 gezongen waarna de viering van de doop plaatsvindt. De dominee spreekt enkele inleidende woorden. De doopouders hebben aangegeven dat ze hun kind met God kennis willen laten maken. Met de doop vieren we dat we bestaan voor God die onze naam geschreven heeft in de palm van Zijn hand. De doopouders gaan staan en de dominee vraagt hen naar de naam van de dopeling waarop de moeder de namen uitspreekt. Van lied 354 worden de verzen 1 en 3 gezongen waarna de dominee het doopgebed bidt. Drie doopvragen worden gesteld aan de doopouders en na het ‘Ja’ wordt de doop bediend, eindigend met: ‘Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld’. Aan de gemeente, die gaat staan, wordt gevraagd of zij de dopeling in haar midden wil opnemen. De verzen 4 en 5 van lied 354 worden gezongen. De dominee overhandigt de doopkaars die door de ouders aan de Paaskaars wordt aangestoken. De moeder van de dopeling leest een gedichtje: ‘Ik wens je …’ De dank- en voorbeden worden uitgesproken, elke voorbede wordt beantwoord met het zingen van: ‘Kom tot ons, o Heil’-ge Geest, in ons ontsteekt Gij ’t vuur van uw liefde. Kom tot ons, o Heil’- ge Geest, kom tot ons, o Heil’-ge Geest.’ Tijdens de collecte speelt Harry van Wijk van J.S. Bach ‘Andante uit Triosonate 3, d mol’. De kinderen komen terug van de nevendienst en hebben wat gemaakt voor de doopouders en feliciteren hen. Lied 15 uit de bundel ‘Het liefste lied II’ wordt gezongen en na de zegen worden de verzen 1,2 en 4 van lied 416 gezongen.