In de dienst in de Oosterkerk gaat vanmorgen dominee Wilma Onderwaater voor, de organist is Joop Ormel en Erik Bekkers doet dienst als koster. Na het woord van welkom en het lezen van de mededelingen wordt Psalm 68:7 gezongen gevolgd door stil gebed, bemoediging en groet en het gebed op de drempel. De verzen 1,3 en 4 van lied 538 worden gezongen, het lied van de 40 dagen, waarna het gebed voor de nood van de wereld volgt. Na het zingen van de verzen 1,2 en 4 van lied 756 zegt de dominee: ‘En toch geloven we dat het anders kan’. Dat onrecht en het lijden niet het laatste is dat gezegd kan worden van deze wereld. We blijven hopen op een andere wereld en we geloven dat de dood niet het einde is. Jezus gebruikt het beeld van een graankorrel. Daar gaat het in de preek over en in de nevendienst. Vers 6 van lied 756 wordt gezongen waarna twee kinderen naar de nevendienst gaan. Het gebed voor de opening van de Bijbel wordt uitgesproken.
Aan het verhaal dat we gaan lezen gaat vooraf de opwekking van Lazarus en de intocht in Jeruzalem, zegt de dominee waarna zij uit Johannes 12 de verzen 18-30 leest. Haar verkondiging begint de dominee met te vertellen dat ze onlangs op een begraafplaats liep. Er was een man bezig met het verzorgen van een graf. De dominee raakte met hem aan de praat. Zijn moeder lag daar begraven. Een naam en twee data, geboorte en overlijden. Een mensenleven begrensd door de dood. De man had tranen in zijn ogen. Toen begon hij te vertellen. De onbekende vrouw kreeg gestalte in zijn verhalen. Ook in het gelezen gedeelte gaat het over gestalte krijgen. Grieken hebben verhalen over Jezus gehoord. Hij heeft iemand opgewekt en zou weleens koning kunnen worden. De verwachtingen zijn hoog gespannen. De mensen lopen Jezus na, ook van buiten de landsgrens. Hier waren de Farizeeën bang voor geweest. Ze zien dat ze niets bereikt hebben. ‘De hele wereld loopt achter hem aan’.
De Grieken stappen naar Filippus en zeggen dat ze Jezus weleens wilden zien. Dat was de wens van die buitenlanders. Die wens klinkt ook nu nog. Want de verhalen over Jezus doen nog steeds de ronde. Jezus als wonderdoener, profeet, herder, goed voorbeeld, Zoon van God, de Messias. Vele verhalen doen de ronde die mensen ertoe brengen op zoek te gaan naar Hem. Wie is die jezus? Ligt het niet voor de hand om dat te vragen aan volgelingen van Jezus? Als Jezus dat hoort reageert Hij daarop. ‘De tijd is gekomen dat de Mensenzoon tot majesteit wordt verheven’. Het is de eerste keer dat Hij dat zegt. Het succesverhaal dat hier zijn climax bereikt? Maar het verheerlijkt worden heeft niets te maken met het enthousiasme waarmee Hij is binnengehaald. Hij stelt de verwachting rigoureus bij. ‘Indien een graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft het één graankorrel, maar wanneer hij sterft draagt hij veel vrucht’. Jezus spreekt hier over zijn eigen dood.
Ons leven is eindig. In zovele gedaanten grijpt de dood in ons leven in. Het leidt tot verdriet en gevoel van machteloosheid. Als we naar het journaal kijken zien we veel ellende in de wereld en beelden van verbijsterde mensen. Opgeschrikt door een ongeluk of plots weggerukt uit het leven. Soms komt het dichtbij. Degene van wie je houdt is er niet meer. Of je weet dat je afscheid moet nemen. Oog in oog met de dood voel je je zo klein. Dingen waarmee je anders zo druk was komen in een ander perspectief te staan. De Evangelist Johannes vat hier kort samen wat de andere Evangelisten in het verhaal over Getsemane hebben verteld. Jezus gaat de dood niet uit de weg. Hij had ook voor zichzelf kunnen kiezen. De mensen hadden Hem dan toegejuicht, een graankorrel die bewaard zou blijven. Jezus weet dat de graankorrel dan niet tot bloei zou komen. Jezus kiest niet voor zichzelf maar voor de mensen. Hij laat zich leiden door een onbegrensde liefde.
De Grieken wilden Jezus weleens zien. Jezus de Zoon des Heren, gekruisigd en gestorven. Maar hoe wonderlijk, het verhaal gaat verder. Het neemt ons mee naar een geopend graf en we zien de gestalte van de opgestane Heer. God stelt hier de dood zijn grenzen. In de 40dagentijd mag het verhaal over de graankorrel niet ontbreken. Het sterft, bloeit op en draagt veel vrucht. Die vruchten dat zijn mensen. Mensen van nu. Wij worden meegenomen in dat verhaal en worden deelnemer in dit verhaal van de hoop. Jezus roept ons op in Zijn voetsporen te leven en niet gericht te zijn op onszelf. Als anderen ons vragen ‘Wil je ons Jezus laten zien?’ mag je zeggen wie Jezus voor jou is en Jezus laten zien in woord en daad.
Ons leven speelt zich af binnen de grenzen van de tijd. Daar kun je niet om heen. Het is niet de laatste werkelijkheid. Het verhaal van de graankorrel werpt een ander licht op de dood. Het geeft moed in situaties die uitzichtloos lijken. Het geeft mensen grond onder de voeten in de schaduw van de dood. Het geeft kracht wanneer je oog in oog komt te staan met de dood. Dat we geloven is niet een kwestie van later maar van nu. Juist op die begraafplaats kreeg het verhaal een gestalte. Een naam en twee data. De man wees op de tekst. Daar stond uit Johannes 11: ‘Ik ben de opstanding en het leven. Wie in mij gelooft zal leven, ook wanneer hij sterft, en ieder die leeft en in mij gelooft zal nooit sterven’. Dat is de taal van het geloof. Wie gestorven is leeft, wie leeft zal niet sterven.
Na het amen van de preek worden de verzen 1-4 en 6 en7 van lied 650 gezongen. De dominee deelt mee dat er de volgende week één morgendienst is, in de Zuiderkerk. Twee doopleden zullen belijdenis van hun geloof doen. Hierna volgen de dank- en voorbeden gevolgd door stil gebed en het gezamenlijk bidden van het Onze Vader. De collecte wordt gehouden, de opbrengst is bestemd voor bestrijding van kinderarbeid in India. De kinderen komen weer binnen. De verzen 1,2, en 4 van lied 978 worden als slotlied gezongen waarna de dominee de zegen uitspreekt.